Alida Oppers: een bestuur moet niet aan ons vragen hoe het met zijn scholen gaat
Alida Oppers werd in september 2020 inspecteur-generaal van het Onderwijs, midden in de coronacrisis. Achter de schermen werd er onder haar sturing hard gewerkt aan een herzien onderzoekskader. We legden haar een aantal vragen voor over de redenen en de doelstellingen van deze herziening.
Waarom wilde de inspectie het onderzoekskader herzien?
We verwachten van scholen, opleidingen en besturen dat ze een lerende organisatie zijn. Die lerende organisatie willen we zelf ook graag zijn. Daarom hebben we, na de laatste grote herziening in 2017, uitgebreid gekeken of we met het onderzoekskader bereiken wat we willen bereiken. Daarvoor hebben we met veel mensen uit het onderzoek gesproken, evalueerden we zelf de effecten, en hebben we ook de Radboud Universiteit gevraagd om onderzoek te doen. Over het algemeen kwam daar een positief beeld uit. Maar bepaalde uitgangspunten konden we nog beter vastleggen in het onderzoekskader.
Aan welke uitgangspunten denk je dan?
Besturen zijn al lange tijd verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. In het onderzoekskader van 2017 zijn we begonnen om die verantwoordelijkheid aan te spreken. Dat hebben we nu verder uitgewerkt in het herziene onderzoekskader van 2021. Het kan niet meer zo zijn dat besturen aan de inspecteur vragen hoe hun scholen ervoor staan. Dan stellen we echt de tegenvraag: wat vindt u er zelf van?
Ook hebben we een duidelijker onderscheid gemaakt tussen onze opdracht om enerzijds de onderwijskwaliteit te waarborgen en aan de andere kant besturen te stimuleren om de kwaliteit verder uit te bouwen. Dat eerste doen we op basis van wettelijke eisen, bij het tweede gaan we uit van de eigen ambities van het bestuur. Dat verschil moet voor iedereen echt duidelijk zijn.
"Als een bestuur het goed doet, gaan we niet alles doorlichten"
Een derde belangrijke punt is dat we zorgen voor nog meer proportionaliteit en maatwerk. Als een bestuur het goed doet, is het echt niet nodig dat de inspectie alles nog een keer komt doorlichten.
Tenslotte valt de invoering van het nieuwe onderzoekskader samen met de net aangenomen wet Burgerschap. Die hebben we natuurlijk ook verwerkt.
In het onderzoekskader zijn waarborg en stimulans dus duidelijk gescheiden. Hoe doet een inspecteur dat bij zijn onderzoeken? Die komt toch niet met twee petten op onderzoek doen?
Natuurlijk gaan inspecteurs bij het gesprek met een bestuur niet krampachtig bij iedere zin uitleggen of ze het hebben over de wettelijke voorwaarden of over de eigen ambities van het bestuur. Maar in het rapport moet het uiteindelijk wel duidelijk onderscheiden zijn. Daarin moet helder zijn op basis van welke wettelijke eisen we onze oordelen uitspreken.
Ik begrijp dat het toezicht, nog meer dan voorheen, uitgaat van het bestuur. Hoe zorgen jullie er dan voor dat je een duidelijk beeld krijgt van de onderwijskwaliteit op de scholen en opleidingen?
Het is belangrijk dat we doorprikken tot de werkelijkheid. Daarvoor voeren de inspecteurs verificatieactiviteiten uit, bijvoorbeeld op de scholen en opleidingen. Komen ze wat het bestuur in zijn systeem beschreven heeft, ook in de werkelijkheid tegen?
De financiën zijn ook een belangrijk aandachtspunt. Besturen worden bekostigd om onderwijsdoelen te bereiken. Geld en onderwijskwaliteit zijn geen twee gescheiden werelden voor een bestuur, en dus ook niet voor ons. Dus stellen we vragen als: staat geldtekort kwaliteitsverbetering in de weg? Of houdt een bestuur juist te veel reserves aan? En is het bestuur goed voorbereid op ontwikkelingen zoals krimp? Dat moet je weten om een goed beeld van het onderwijs te krijgen.
"We moeten scherp blijven op signalen en risico's"
Tegelijkertijd kan de inspectie kan niet voortdurend van alles wat er op scholen gebeurt op de hoogte zijn. Het is echt de verantwoordelijkheid van het bestuur om dat in de gaten te houden. We moeten wel scherp blijven op signalen die we ontvangen en risico’s die we zien. Die worden belangrijker in ons toezicht.
In het onderzoekskader heeft ook het stelsel een belangrijkere plaats gekregen. Waarom?
De laatste jaren zien we in ons onderzoek voor de Staat van het Onderwijs dat het niet goed gaat met de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen, terwijl we wel bijna alle scholen als voldoende beoordelen. Onze oordelen over scholen moeten we baseren op een beperkt aantal deugdelijkheidseisen. De optelsom van deze eisen lijkt niet te waarborgen dat alle leerlingen over voldoende taal- en rekenvaardigheden en sociale competenties kunnen beschikken. Om weer de goede richting in te slaan hebben we de besturen en de scholen en opleidingen hard nodig. Zij spelen een belangrijke rol bij de verbetering.
Daarom komen in de gesprekken met de besturen de kernfuncties van het onderwijs, zoals de basisvaardigheden, aan de orde. Wat doet het bestuur om die functies goed in te vullen? Want als we met zijn allen maar net boven de wettelijke normen blijven zitten, komen we niet verder. Kortom, we geven signalen uit het stelsel een plek in ons toezicht op besturen.
Tijd dus voor een herzien onderzoekskader waarin school/opleiding, bestuur en stelsel met elkaar verbonden zijn.
Zeker. Want uiteindelijk heeft onderwijstoezicht twee doelen: waarborgen dat alle leerlingen en studenten in Nederland onderwijs van voldoende niveau krijgen, en stimuleren dat het onderwijs beter wordt waar dat nodig is. Om dat te bereiken moet je én naar de scholen en opleidingen kijken, én naar de besturen én naar het onderwijsstelsel. Het nieuwe onderzoekskader biedt alle kans om het onderwijs op al die verschillende niveaus te helpen verbeteren.