Webinar over burgerschap
In deze webinar ‘Naar goed burgerschapsonderwijs’ (20 juni 2024) hoort u hoe u concreet vorm en invulling kunt geven aan wat de wet van scholen vraagt op het gebied van burgerschap. De aspecten doelgericht, samenhangend en herkenbaar komen aan bod, evenals het antwoord op de vraag wanneer de school een goede oefenplaats is voor leerlingen. Met voorbeelden uit de praktijk van Marjo van IJzendoorn (schoolleider voortgezet onderwijs) en Stefan van der Weiden (directeur basisonderwijs). Daarnaast ook informatie over het toezicht op burgerschap door inspecteurs Daphne Lodeweges (primair onderwijs) en Reinout Boxman (voortgezet onderwijs).


Media error: Format(s) not supported or source(s) not found
Bestand downloaden: https://www.rovid.nl/ocw/oi/2024/ocw-oi-20240723-idsewigsq-web-hd.mp4Doelgericht
De wettelijke eis “doelgericht” betekent dat een school moet werken met concrete leerdoelen. Concrete leerdoelen zijn leerdoelen die duidelijk maken aan welke groepen leerlingen de school wat wil leren.
De school kan deze leerdoelen zelf bepalen. Wel moet tenminste aandacht worden gegeven aan de wettelijke eisen en de kerndoelen. Dat betekent dat er leerdoelen zijn die betrekking hebben op zowel kennis, houdingen als vaardigheden, en op basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en sociale en maatschappelijke competenties.
Concrete leerdoelen zijn leerdoelen die duidelijk maken welke groepen leerlingen wat moeten leren. Kerndoelen, Sustainable Development Goals of soortgelijke doelen kunnen daaraan richting geven, maar hebben verdere specificatie nodig, zodat duidelijk wordt aan welke groepen leerlingen de school wat wil leren. Daarbij is ook belangrijk dat invullingen gekozen worden die passen bij de leerlingen en de school, zoals de leefomgeving waarin leerlingen opgroeien en de visie die de school nastreeft.
De inspectie gaat na welke leerdoelen de school heeft vastgesteld, of deze tenminste dekkend zijn voor de wettelijke eisen en of deze concreet zijn geformuleerd.
Samenhangend
De wettelijke eis dat bevordering van burgerschap ‘samenhangend’ moet zijn, betekent dat de leerdoelen, de te leren inhoud en de aanpak van de school een logische opbouw volgen. Past de leerstof bij de leerdoelen? Wat komt eerst, wat later? Is de opbouw over leerjaren en vakken/leerdomeinen afgestemd? Enz.
Hoe die samenhang eruit ziet, kan de school zelf bepalen. Dat kan bijvoorbeeld van eenvoudig naar meer complex, of van dichtbij de leerling tot ver weg (bijvoorbeeld buurt, Nederland, Europa, de wereld). Vooral de opbouw vanuit leerdoelen speelt daarbij een belangrijke rol: wat vraagt eerst aandacht, en wat komt daarna.
Het zorgen voor samenhang betekent dus dat de invulling van burgerschap tussen vakken, leerdomeinen en leerjaren is afgestemd. En het betekent dat de ene leraar/vaksectie weet wat de andere doet. Denk daarbij ook aan afstemming van inhoudelijke, pedagogische en didactische aspecten.
De inspectie gaat na of de school het burgerschapsonderwijs geordend heeft: is er een planning? De inspectie gaat vervolgens na hoe die ordening eruit ziet: is er een logische planning over leerdomeinen/vakken en over leerjaren, en zijn de leerdoelen die de school gekozen heeft daarin herkenbaar? Welke keuzes de school hierbij maakt, is aan de school.
Herkenbaar
De wettelijke eis ‘herkenbaar’ betekent dat de school doet wat ze zegt. De wet vraagt van het burgerschapsonderwijs dat dit doelgericht is en samenhangend. De school kan beide grotendeels zelf bepalen. De keuzes die de school maakt, leiden tot het curriculum van de school, waarin leerdoelen, inhouden en de aanpak die de school volgen wil, zichtbaar zijn. De wettelijke eis ‘herkenbaar’ betekent dat de school het onderwijs dat ze gepland heeft in de praktijk brengt, zodanig dat de gekozen leerdoelen in de praktijk zichtbaar zijn.
De inspectie stelt zich op de hoogte van de leerdoelen van de school en de opbouw zoals de school die gekozen heeft. De inspectie gaat vervolgens na of het geplande curriculum in de praktijk wordt gebracht. Doet de school wat ze zegt?
Basiswaarden & sociale en maatschappelijke competenties
De basiswaarden van de democratische rechtsstaat zijn algemene, breed gedragen waarden waarop de democratie is gebaseerd. De wetgever noemt drie basiswaarden: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. De wetgever werkt deze uit in acht elementen. Bij de basiswaarde ‘vrijheid’ gaat het om de waarden vrijheid van meningsuiting en autonomie. Bij ‘gelijkwaardigheid’ gaat het om het gelijkheidsbeginsel (alle mensen zijn van gelijke waarde) en het afwijzen van discriminatie. Bij ‘solidariteit’ gaat het om de waarden verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef, en om het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Scholen kunnen daar in hun onderwijs zelf verder invulling aan geven. Scholen kunnen daarbij aansluiten bij de eigen levensbeschouwelijke visie, de context van de school en bij wat voor de leerlingen nodig is. Voor meer informatie, zie de onderzoekskaders van de inspectie.
De wet vraagt van scholen dat de bevordering van burgerschap doelgericht en samenhangend is. Dat geldt ook voor de bevordering van de basiswaarden. Het gaat er dus om dat de leerdoelen van de school ook aandacht schenken aan de basiswaarden, dat de bevordering van de basiswaarden onderdeel is van de samenhangende aanpak, en de aandacht voor de basiswaarden ook in de praktijk herkenbaar is. Bij de aandacht voor de wettelijke eisen doelgericht, samenhangend en herkenbaar let de inspectie dus ook op de plaats van basiswaarden daarbij.
Een illustratie maakt dat duidelijk. Bevordering van de basiswaarden gaat bijvoorbeeld over verdraagzaamheid, zoals naar mensen met andere opvattingen, met een andere achtergrond, een ander geloof enz. Als leerlingen onverdraagzaam zijn, of opgroeien in een omgeving waar veel onverdraagzaamheid heerst (bijvoorbeeld rond seksuele diversiteit, een joodse of islamitische achtergrond, enz.) vraagt dat aandacht van de school. Het is van belang dat een school oog heeft voor dergelijke risico’s, en daar in het onderwijs iets mee doet, zo nodig ook proactief. Bij de aandacht voor de bevordering van de basiswaarden, gaat de inspectie na of de school bedacht is op eventuele risico’s in de omgeving van leerlingen, en daar bij de leerdoelen, de leerstof en de aanpak zo nodig rekening mee houdt.
De wet vraagt van scholen de basiswaarden van de democratische rechtstaat te bevorderen. In de Memorie van Toelichting bij de wet wordt aangegeven wat de basiswaarden zijn en waarop de inspectie moet toezien. De Memorie van Toelichting zeg dan onder meer dat de acht elementen waarin de basiswaarden vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn uitgewerkt in de onderwijspraktijk de minimale kern zijn waaraan een school moet voldoen bij de bevordering van respect voor en de kennis van de basiswaarden. De inspectie bedenkt de basiswaarden dus niet zelf, maar beperkt zich uitsluitend tot de door de wetgever geformuleerde eisen. Voor meer informatie, zie de onderzoekskaders van de inspectie.
Sociale competenties verwijzen naar de kennis, houdingen en vaardigheden om met andere mensen te kunnen omgaan. Maatschappelijke competenties verwijzen naar de kennis, houdingen en vaardigheden om aan de samenleving en de democratie deel te nemen. Scholen kunnen zelf bepalen hoe ze hieraan invulling geven. Wel moet tenminste aandacht worden gegeven aan wettelijke eisen en de kerndoelen.
De wet vraagt van scholen dat bevordering van burgerschap doelgericht en samenhangend is. Dat geldt ook voor de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties. Het gaat er dus om dat de leerdoelen van de school ook aandacht schenken aan sociale en maatschappelijke competenties, dat deze onderdeel zijn van een samenhangende aanpak, en de aandacht voor sociale en maatschappelijke competenties ook in de praktijk herkenbaar is. Bij de aandacht voor de wettelijke eisen doelgericht, samenhangend en herkenbaar let de inspectie ook op sociale en maatschappelijke competenties.
De inspectie beoordeelt of de bevordering van burgerschap voldoet aan de wettelijke eisen die daarvoor gelden. Kerndoelen horen daarbij. In de huidige situatie zijn dat de kerndoelen die betrekking hebben op sociale en maatschappelijke competenties (zie de onderzoekskaders van de inspectie). In de toekomst zullen er naar verwachting kerndoelen burgerschap (in ontwikkeling door SLO) komen. Tot er kerndoelen burgerschap zijn die wettelijk van kracht zijn, gelden de huidige kerndoelen voor het toezicht.
De wettelijke burgerschapsopdracht is duidelijk, en vraagt aandacht voor de bevordering van de basiswaarden en sociale en maatschappelijke competenties. Sociale en maatschappelijke competenties kunnen door de school worden ingevuld, en daarnaast moeten de kerndoelen die betrekking hebben op sociale en maatschappelijke competenties onderdeel van het onderwijs zijn. Met andere woorden de wet geeft scholen de nodige richting voor het invullen van de burgerschapsopdracht.
Monitoren
De wet vraagt van de school de burgerschapscompetenties van leerlingen te monitoren. Dat is, zo geeft de wetgever aan, van belang om a) het onderwijs te verbeteren, b) het onderwijs te laten aansluiten bij wat de leerlingen nodig hebben en c) om verantwoording af te leggen. Ook is het belangrijk dat de gegevens valide en betrouwbaar zijn, en gebruikt kunnen worden om te beoordelen of de leerdoelen die de school gekozen heeft worden behaald. De monitoring moet in elk geval informatie geven over de aspecten die de wet noemt: kennis, houdingen en vaardigheden, voor in elk geval de basiswaarden en sociale maatschappelijke competenties.
Een en ander komt erop neer dat dat de gegevens die de school over de burgerschapscompetenties van de leerlingen verzamelt, gebruikt moeten kunnen worden om deze punten te realiseren. De manier waarop scholen monitoren, kan door de school worden gekozen.
De wet vraagt dat scholen de burgerschapscompetenties van scholen in kaart brengen. De inspectie treedt op dit onderdeel stimulerend op. Dat betekent dat dit onderdeel nog niet beoordeeld wordt. Dat geldt ook in schooljaar 2024/25. Wel is het belangrijk dat scholen eraan werken om dit te gaan doen. De inspectie zal vroegtijdig aankondigen als het toezicht op de standaard ‘sociale en maatschappelijke opbrengsten’ (OR2) van start gaat. U kunt dat dan lezen op de website van de inspectie.
Hoe kunnen scholen aan de wettelijke eis tot monitoring van de burgerschapscompetenties voldoen?
Er zijn verschillende manieren om de burgerschapscompetenties in kaart te brengen. Dat kan bijvoorbeeld met een gestandaardiseerde vragenlijst, of op andere manieren, zoals met een portfolio of rubrics. Elke methode heeft eigen kenmerken en voordelen. Scholen kunnen die methode zelf kiezen. Het is belangrijk dat de gegevens die de school verzamelt gebruikt kunnen worden om a) het onderwijs te verbeteren, b) het onderwijs te laten aansluiten bij wat de leerlingen nodig hebben en c) om verantwoording af te leggen. Ook is het belangrijk dat de gegevens valide en betrouwbaar zijn, en gebruikt kunnen worden om te beoordelen of de leerdoelen die de school gekozen heeft, worden behaald. Dat betekent dat ook duidelijk moet zijn wat de resultaten zijn die de school nastreeft, en op grond waarvan de school bepaalt of dat het geval is.
Instrumenten voor monitoring bevatten soms een norm. Is dat geen probleem?
Elk instrument heeft eigen kenmerken en voordelen. Sommige bevatten een norm, andere niet. Instrumenten die een ‘norm’ bevatten, baseren die op de vergelijking met andere scholen. Dat betekent dat zo’n ‘norm’ laat zien hoeveel (vergelijkbare) scholen lager of hoger scoren. Er is dus niet zozeer sprake van een op de inhoud gebaseerde norm of scores die (vanwege zo’n norm) ‘onvoldoende’ zijn, maar van een vergelijking met andere scholen, die laat zien wat de competenties van leerlingen op andere scholen zijn. Dergelijke informatie helpt een school om de eigen situatie te duiden. Scholen kunnen zelf bepalen welk instrument ze willen gebruiken. De aanbieders van meetinstrumenten kunnen daarover informatie geven. Wel is het belangrijk dat het instrument gebruikt kan worden voor de in de wet genoemde doelen.
Gestandaardiseerde meetinstrumenten sluiten niet altijd aan bij de leerlingenpopulatie. Is dat geen probleem?
Elk instrument heeft eigen kenmerken en voordelen. Een instrument kan ontwikkeld zijn voor een specifieke groep leerlingen, maar vaak hebben instrumenten een wat algemener karakter. Soms kan het nodig zijn een instrument te gebruiken dat is toegesneden op de betreffende groep leerlingen. Voor instrumenten met een algemener karakter geldt vaak dat wordt uitgegaan van een algemene uitwerking van het begrip burgerschap, die ondanks verschillen tussen scholen in visies of kenmerken, van toepassing is. Scholen kunnen zelf keuzes maken. De aanbieders van meetinstrumenten kunnen daarover informatie geven. Wel is het belangrijk dat het instrument gebruikt kan worden voor de in de wet genoemde doelen.
Er geldt voor burgerschap geen resultaatverplichting, maar de wet vraag wel om te monitoren. Is dat niet tegenstrijdig?
De wet stelt geen eisen aan het niveau van de te realiseren burgerschapscompetenties. Wel vraagt de wet in kaart te brengen wat de competenties van leerlingen zijn, zodat (als deze achterblijven bij de doelen die de school bereiken wil) het onderwijs verbeterd kan worden. Ook kan zo het onderwijs worden afgestemd op wat leerlingen nodig hebben, en de school kan verantwoording afleggen over de mate waarin het lukt de door de school nagestreefde doelen te realiseren.
Hoe kan een school laten zien dat de leerdoelen worden behaald?
De wet vraagt van scholen de burgerschapscompetenties van leerlingen in kaart te brengen. Door deze af te zetten tegen de leerdoelen die de school wil bereiken, wordt duidelijk in hoeverre de leerdoelen die de school gekozen heeft worden behaald.
Toezicht
Dat kan bij alle typen onderzoek het geval zijn. Burgerschap wordt beoordeeld vanuit de standaard Basisvaardigheden (OP0). Het kan ook gaan om de standaard Schoolklimaat (VS2). Tenslotte is er standaard Sociale en maatschappelijke competenties (OR2), maar deze wordt nog niet beoordeeld.
Het aanleren van de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap is van essentieel belang voor leerlingen en studenten en voor de samenleving. Daarom gebruikt de inspectie de standaard Basisvaardigheden (OP0) in haar onderzoeken.
Komend schooljaar (2024-2025) spreken we er geen oordeel over uit. Als een school niet voldoet aan de wettelijke opdracht, geven we een of meerdere herstelopdrachten. Dit hebben we het bijna afgeronde schooljaar ook gedaan. Zo zorgen we ervoor dat de school werkt aan verbetering op dit gebied.
Overige
Een visie op burgerschap is geen wettelijke eis. De inspectie houdt daar (dus) ook geen toezicht op. Wel geldt dat de ontwikkeling van een visie op burgerschap verstandig kan zijn, zodat duidelijk is waar de school voor staat, waar ouders en leerlingen vanuit kunnen gaan, en op basis waarvan de school intern afspraken kan maken, en leerdoelen, leerinhouden en een aanpak kan kiezen. Een school kan zelf bepalen hoe ze haar visie wil uitwerken, zoals vanuit haar opvattingen over onderwijs en leren, mens en samenleving, de levensbeschouwelijke of godsdienstige uitgangspunten van de school, of anders. Vaak zal de kern daarvan bestaan uit informatie over wat de school leerlingen wil leren, en waarom.
Zo lang een school de wettelijk eisen naleeft, is de invulling van de burgerschapsopdracht aan de school. Van scholen wordt gevraagd de basiswaarden te bevorderen (zoals verdraagzaamheid) en invulling te geven aan de kerndoelen (zoals bevordering voor een respectvolle omgang met seksuele diversiteit). Hoe de school dat doet, kan de school zelf bepalen. Als de school geen ruimte ervaart om zo’n activiteit te ondernemen, is dat als zodanig dus geen probleem. Wel kan het zinvol zijn na te gaan waarom dat het geval is; zou de reden erop kunnen wijzen dat er basiswaarden zijn die onder druk staan? In dat geval kan het nodig zijn daar in het onderwijs (op een door de school te kiezen manier) aandacht aan te geven.
Zo lang een school de wettelijk eisen naleeft, is de invulling van de burgerschapsopdracht aan de school. Dit geldt ook voor de inhoud en vorm. Het gaat erom dat het onderwijs doelgericht en samenhangend wordt ingericht. Als vormen van onderlinge omgang, zoals pauzes, worden gebruikt om doelgericht en samenhangend te werken aan de bevordering van burgerschap, kan dat onderdeel zijn van het burgerschapsonderwijs. Een wettelijke eis is ook dat de basiswaarden worden voorgeleefd en de school een oefenplaats is. Ook dat betekent dat niet-lesgebonden situaties onderdeel van bevordering van burgerschap kunnen zijn.
Ja.
Nee. Een school kan gebruik maken van een methode, materialen die door derden ontwikkeld zijn, zoals de door SLO of anderen ontwikkelde leerlijnen, e.d. Het gaat echter om de leerdoelen die de school nastreeft. Die moeten onder meer zijn toegesneden op wat de leerlingen van de school nodig hebben, en op de context van de school. Dat geldt evenzo voor de leerstof en de ordening daarvan, die moet passen bij de leerdoelen van de school en de context waarin de school onderwijs geeft. Zo zullen de leerdoelen van een school vaak niet gelijk zijn aan die van een algemene methode. Bevordering van burgerschap is bovendien breder, en omvat aspecten als schoolklimaat, voorbeeldgedrag van leraren, pedagogisch en didactisch handelen, situaties voor leerlingen om te kunnen oefenen, e.a. Hoewel methoden of materiaal die door derden zijn ontwikkeld gebruikt kunnen worden, staan de leerdoelen die de school in haar situatie van belang vindt, centraal. Beide zullen doorgaans slechts gedeeltelijk samenvallen.