Waarom heeft de inspectie het algemeen bestuur van het Cornelius Haga Lyceum aangesproken op het gedrag van de directeur-bestuurder?
De aanleiding om met het algemeen bestuur - als intern toezichthouder en werkgever - in gesprek te gaan was het ongepaste gedrag van de directeur-bestuurder, waaronder de herhaalde belediging van medewerkers van de inspectie. De directeur-bestuurder isoleerde zichzelf en de school met zijn gedrag en dat is niet in het belang van de school en de leerlingen.
In het gesprek hebben we de verwachting uitgesproken dat het algemeen bestuur verantwoordelijkheid neemt en op zeer korte termijn maatregelen treft tegen de directeur-bestuurder opdat de inspectie haar werk op een normale manier kan doen, de rust op school kan terugkeren en de schoolontwikkeling weer op gang kan komen. Hóe de algemeen bestuurders het oplossen, hebben we aan hen gelaten.
De voorzieningenrechter heeft eerder dit jaar ook geoordeeld dat onze conclusies over het gedrag van de directeur-bestuurder rechtmatig waren. ‘De voorzieningenrechter kan op zichzelf begrijpen dat het intensieve toezicht en de felle discussie binnen de lokale en landelijke overheid over de school ook de directeur-bestuurder niet onberoerd hebben gelaten, maar van een schoolleider mag, gezien zijn pedagogische voorbeeldfunctie en zijn verplichting om goed burgerschap onder de leerlingen te bevorderen, worden verwacht dat hij zich professioneel opstelt en zich onthoudt van grove uitlatingen zoals het betitelen van de burgemeester als 'domme gans' en het vergelijken van inspectiemedewerkers met de Gestapo. Dit is dan ook in strijd met artikel 23a WVO en bovendien schadelijk voor een beginnende school, die, naar de inspectie met juistheid stelt, juist gebaat is bij constructieve samenwerking met externe stakeholders.’