Brochure best presterende leerlingen

Gedifferentieerd onderwijs betekent van oudsher vooral aandacht voor de zwakkere leerling. Dat is goed en erg belangrijk. Maar hoe zit het met de (cognitief) best presterende leerlingen? Hoe worden zij tijdens hun schoolcarrière ondersteund? Volgens internationale onderzoeken blijven de best presterende Nederlandse leerlingen achter op leeftijdgenoten in andere landen. Het afgelopen jaar heeft de Inspectie van het Onderwijs de huidige stand van zaken in kaart gebracht. De hoofdlijnen van de bevindingen vindt u in deze brochure.

Aandacht voor de best presterende leerling

Gedifferentieerd onderwijs betekent van oudsher vooral aandacht voor de zwakkere
leerling. Dat is goed en erg belangrijk. Maar hoe zit het met de (cognitief) best
presterende leerlingen? Hoe worden zij tijdens hun schoolcarrière ondersteund? Volgens
internationale onderzoeken blijven de best presterende Nederlandse leerlingen achter op
leeftijdgenoten in andere landen. Het afgelopen jaar heeft de Inspectie van het Onderwijs
de huidige stand van zaken in kaart gebracht. De hoofdlijnen van de bevindingen vindt u
in deze brochure.
We hebben voor deze handzame vorm gekozen, omdat we denken dat scholen en
instellingen veel voordeel kunnen hebben van de informatie. En omdat we constateren
dat er inderdaad nog veel groeikansen zijn. Want het behoeft nauwelijks betoog dat het
belangrijk is dat ook de best presterende leerlingen onderwijs en aandacht op maat
krijgen. Dat is immers van belang voor zowel de individuele ontplooiing van deze
leerlingen, als voor de kwaliteit van het onderwijs op een school, als voor de
samenleving als geheel.
Graag bedanken we alle scholen die hebben meegewerkt aan het onderzoek. En we
hopen dat de uitkomsten scholen in het primair en het voortgezet onderwijs helpen een
volgende stap te zetten in het onderwijs aan hun best presterende leerlingen.
Monique Vogelzang
Inspecteur-generaal van het Onderwijs
Arnold Jonk
Hoofdinspecteur primair onderwijs

Ter informatie en inspiratie

Hoe geven Nederlandse scholen momenteel aandacht aan hun (cognitief) best
presterende leerlingen? Kunnen andere scholen en instellingen daar inspiratie of ideeën
uit opdoen? En welke vragen kunnen ze zich daartoe stellen? Daar gaat deze brochure
over.

We onderscheiden hierbij drie aandachtsgebieden die van belang zijn voor het onderwijs
aan deze leerlingen: schoolcultuur en een aangepast aanbod, differentiëren en doelen
stellen, en kwaliteitszorg. Deze drie gebieden staan niet op zichzelf, ze beïnvloeden en
versterken elkaar (zie figuur op pagina 4). Ze zijn daarom alle drie belangrijk bij het
vormgeven van het onderwijs aan de best presterende leerlingen.

In deze brochure leest u een beschrijving van de huidige stand van zaken. Het zijn de
resultaten van onderzoek dat wij uitgevoerd hebben. Per aandachtsgebied
leest u steeds eerst de algemene bevindingen in het kort. Daarna volgt informatie over
wat tijdens het onderzoek specifiek opviel in het primair of het voorgezet onderwijs.

De vragen die bij de aandachtsgebieden staan, dienen ter inspiratie bij de verdere
ontwikkeling van het onderwijs aan deze groep leerlingen. De voorbeelden zijn korte
beschrijvingen van wat we gezien hebben op scholen. Als u zichzelf al deze vragen stelt en
de voorbeelden leest, ziet u wellicht ontwikkelrichtingen voor uw eigen school.

De praktijk in hoofdlijnen

Schoolcultuur en een aangepast aanbod

Op verreweg de meeste scholen in het onderzoek heerst een ambitieuze cultuur rond
onderwijs aan de best presterende leerlingen. Er wordt het nodige gedaan aan het
verbreden en verdiepen van het leerstofaanbod voor deze leerlingen. In het primair
onderwijs gebeurt dit vaak door het onderwijs in de reguliere lessen aan te passen; in het
voortgezet onderwijs gebeurt dit vooral buiten het vaste curriculum om, door middel van
extra aanbod. De meeste leraren en leerlingen zijn enthousiast over de aanpassingen en
het extra aanbod.

Differentiëren en doelen stellen

Op het gebied van differentiatie en maatwerk voor de best presterende leerlingen zien we
verschillen tussen de sectoren. De meeste basisscholen hebben wel een of andere vorm
van differentiatie in de reguliere lessen, maar in het voortgezet onderwijs gebeurt dat
slechts mondjesmaat. Daarnaast blijkt het in de praktijk nog lastig om de doelen van de
onderwijsaanpassingen concreet onder woorden te brengen. Ook ontbreekt het veel
leraren aan tijd en kennis om de best presterende leerlingen te voorzien van gerichte
instructie en feedback.

Kwaliteitszorg

Scholen kunnen het extra aanbod enthousiast aanprijzen, maar vinden het moeilijk te
omschrijven welke onderwijskundige keuzes hieraan ten grondslag liggen. ‘Iets doen’
voor deze leerlingengroep lijkt belangrijker dan dat de doelen helder zijn omschreven.
Evaluatie van het extra aanbod voor de best presterende leerlingen wordt hierdoor lastig,
waardoor de kwaliteitsborging vaak onvoldoende is.

Schoolcultuur en een aangepast aanbod

'Er heerst een ambitieuze schoolcultuur en er is aangepast aanbod'

Algemeen

Binnen dit onderzoek hebben we op verreweg de meeste scholen een ambitieuze cultuur
aangetroffen. Schoolbesturen en -directies, leraren en leerlingen hebben vrijwel allemaal
een positieve houding ten opzichte van het nog verder uitdagen van de best presterende
leerlingen. Op veel scholen, zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs, is dan
ook inmiddels specifiek beleid ontwikkeld voor het onderwijs aan deze groep leerlingen.

De daadwerkelijke invulling van dat beleid is zeer divers. Vrijwel alle scholen organiseren
wel iets voor de best presterende leerlingen, vaak met als doel ze te prikkelen en te
motiveren. In het primair onderwijs zien we dat er vooral binnen de reguliere lessen
aanpassingen worden gecreëerd; in het voortgezet onderwijs gebeurt dit vooral buiten de
reguliere lessen om.

'We doen al van alles voor de best presterende leerlingen.'

Primair onderwijs

De meeste leraren, intern begeleiders en directeuren waarmee we in dit onderzoek spraken,
willen hun best presterende leerlingen graag stimuleren tot nog betere prestaties.
Zij bieden hen daarom aangepast werk aan. Slechts bij een enkele leraar leeft nog het
adagium “Ze doen het toch goed, waarom zou je dan nog meer doen?”.
Basisscholen passen hun onderwijs aan de best presterende leerlingen op verschillende
manieren aan. Meestal doen ze dit in de eigen groep, soms ook daarbuiten, bijvoorbeeld in
een plusklas. Bijna alle scholen geven aan dat deze leerlingen minder van het reguliere werk
hoeven te maken (het zogeheten ‘compacten’) en in plaats daarvan werken aan andere
opdrachten (verbreden/verdiepen). Er zitten echter grote verschillen tussen de leergebieden.
Veel scholen compacten en verrijken voor rekenen/wiskunde. Verrijking voor bijvoorbeeld
spelling of Engels wordt veel minder vaak aangeboden.
De keuzes die scholen maken voor hun onderwijsaanpassingen lijken sterk gerelateerd aan de methoden en materialen die de school in huis heeft: de beschikbare materialen zijn sturend. Wanneer een methode een duidelijke lijn heeft voor de best presterende leerlingen, lukt het veel scholen wel om die lijn aan te bieden. Ontbreekt een duidelijke lijn in de methode, dan vinden scholen het aanpassen van het onderwijs moeilijker.

“In onze tweedaagse plusklas krijgen de leerlingen een aangepast aanbod. De overige
drie dagen krijgen de plusklas-leerlingen in de groep de reguliere lesstof. Die wordt zo aangeboden dat de leerlingen deze in een sneller tempo kunnen verwerken."

"We hebben voor alle leerjaren een verrijkingsaanbod ontwikkeld. Elk leerjaar is weer verdeeld in vijf periodes en per periode is er verplicht werk en keuzewerk. Dit geeft de leerlingen en leraren een houvast bij het verrijkingswerk. Het stellen van doelen en het reflecteren daarop is daarbij essentieel."

Compacten en verrijken kan op veel scholen, maar vaak maar voor één leergebied.

Iets soortgelijks zien we bij de aanvullende materialen, zoals extra werkboekjes of een
digitale leeromgeving. Zijn er op de school aanvullende materialen beschikbaar, dan
worden die meestal wel ingezet. De wijze waarop dit gebeurt is echter op veel scholen nog
leraarafhankelijk. Een gevolg is dat leerlingen soms in de ene groep aangepast werk hebben
en dat daarna in een andere groep nauwelijks meer krijgen. Er zijn echter ook scholen of
regio’s waar duidelijke afspraken zijn gemaakt over de inzet van het aanvullende materiaal.

Voortgezet onderwijs

Ook in het voortgezet onderwijs zijn scholen ambitieus als het gaat om het stimuleren
van best presterende leerlingen. De vwo-afdelingen doen vooral veel aan het verbreden
van het leerstofaanbod. Voorbeelden daarvan zijn externe diplomering voor moderne
vreemde talen (bijvoorbeeld Cambridge voor Engels, Goethe voor Duits en Delf Scolaire
voor Frans), speciale talentklassen of -stromen, deelname aan competities of samen-
werking met een universiteit of hogeschool. Leraren en leerlingen waarmee we hebben
gesproken, zijn over het algemeen erg tevreden over dit extra aanbod.

'Externe diplomering, bèta-excellent, plusklassen, projecten, tweetalig onderwijs, technasium, bijles geven, extra vakken zoals Chinees, masterclasses en vakken bij universiteiten, debatteren, olympiades en nog veel meer.'

Wat opvalt is dat de scholen met deze verbreding in praktijk eigenlijk een tweede systeem creëren, buiten het normale curriculum om. Dit extra aanbod is meestal vooraf gedefinieerd, de inhoud ervan ligt
vaak al vast. Leerlingen mogen zelf kiezen
of ze er gebruik van maken, de school
stuurt daar in de meeste gevallen nauwelijks in. Het reguliere lesaanbod is echter voor de
meeste leerlingen nog steeds verplicht en juist daar vinden ze te weinig uitdaging.
Ondanks de goede ambities hebben we nog maar beperkt daadwerkelijke en betekenis-
volle aanpassingen in de reguliere lessen gezien. Scholen geven overigens zelf aan in het
reguliere aanbod wel degelijk mogelijkheden te hebben voor compacten en verrijken.

Differentiëren en doelen stellen is nog lastig

Algemeen

We stellen vast dat scholen meestal wel in beeld hebben welke leerlingen meer aankunnen
dan de andere leerlingen. Vaak leunen zij daarbij sterk op het inschattingsvermogen van de
leraren. Dat vraagt veel expertise, zeker bij het signaleren van onderpresteerders. De leraren
kijken vooral naar toetsresultaten en de motivatie van de leerling.

De scholen beseffen terdege dat het onderwijs voor deze leerlingen om aanpassingen
vraagt. Dat besef is vaak ook al omgezet in beleid: scholen bieden veel extra’s aan. Het
formuleren van de onderwijsbehoeften van deze specifieke leerlingengroep gaat echter
nog moeizaam. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste scholen niet veel verder komen
dan het vaststellen dat een leerling behoefte heeft aan meer cognitieve uitdaging.
Scholen zoeken nog naar een goede en duurzame vorm voor differentiatie en maatwerk
in de klas, gericht op het uitdagen van de beter presterende leerlingen. Deze manier van
lesgeven vraagt veel tijd, kennis en ervaring van de leraar en niet elke leraar beschikt daar
(al) over.

'Gebrek aan tijd, kennis en ervaring.'

Primair onderwijs

Een groot deel van de basisscholen kijkt naar de toetsresultaten om te bepalen wie de
best presterende leerlingen zijn. Daarbij spelen echter ook de sociaal-emotionele
ontwikkeling en de werkhouding een belangrijke rol. Bij kleuters wordt de motorische
ontwikkeling vaker meegewogen dan bij oudere leerlingen. Scholen geven aan het vooral
moeilijk te vinden om onderpresteerders te herkennen.

De meeste basisscholen hebben een of andere vorm van differentiatie in de reguliere
lessen. Daarbij zien we grote verschillen tussen de leergebieden. In vrijwel alle gevallen
betreft de differentiatie het compacten en verrijken bij rekenen/wiskunde. Differentiatie
van het aanbod is voor de andere leergebieden beduidend minder ver ontwikkeld.

'Op dinsdagmiddag tijdens het zelfstandig werken geef ik (de leraar) altijd uitleg bij het extra werk. Op vrijdagmiddag bespreken we samen hoe het is gegaan en waar ze (de leerlingen) tegen aan zijn gelopen.'

De kwaliteit van de differentiatie kan zich zeker nog verder ontwikkelen. Nog weinig
scholen denken na over wat ze deze leerlingen willen leren. Nog te vaak blijken de beschikbare materialen sturend voor het onderwijs aan de best presterende leerlingen, en niet specifieke onderwijsbehoefte van de leerling of de doelen die nagestreefd zouden moeten worden. Leraren verwijzen soms naar de ‘leren leren - leren denken - leren leven - doelen’. Deze worden met name in de plusklassen/-groepen gehanteerd als onderlegger voor het aanbod.

“In alle groepen bekijken we jaarlijks met een quickscan welke leerlingen prestaties op een begaafd niveau kunnen leveren. Voor deze leerlingen wordt met vragenlijsten een verdere signalering uitgevoerd. Ook brengen we de didactische en pedagogische behoeften van deze leerlingen in kaart."

Daarnaast laat de begeleiding door de leerkracht nog te wensen over. Instructie aan de leerlingen die met het extra materiaal aan de slag gaan, gebeurt nog maar sporadisch. Er worden nauwelijks eisen aan het werk gesteld en moeilijke opdrachten worden overgeslagen omdat de leerkracht er geen tijd voor heeft.

Differentiëren gebeurt nog te weinig op basis van (individuele) leerdoelen.

Voortgezet onderwijs

De leerlingen waarmee we spraken klaagden nogal eens over de inhoud van de reguliere
lessen (‘saai’), maar vonden het extra aanbod buiten de reguliere lessen om wél interessant.
Met meer differentiatie in de klas zouden leraren deze leerlingen ook tijdens de lessen
kunnen prikkelen en stimuleren tot betere prestaties. Dat kan bijvoorbeeld door een
leerling die de stof wel begrijpt alvast aan het werk te zetten of andere opdrachten te
geven. Toch wordt deze eenvoudige strategie nog maar weinig toegepast. Er is op de
meeste scholen voldoende ambitie aanwezig, maar docenten komen er vaak (nog) niet uit
hoe ze het differentiëren in de praktijk moeten aanpakken. Slechts in incidentele gevallen
omschrijven scholen aangepaste onderwijskundige doelen voor de best presterende
leerlingen en evalueren ze of die doelen ook bereikt worden - zeker als het gaat om het
reguliere curriculum. Toch hebben we wel degelijk goede voorbeelden gezien. Sommige
scholen laten hun leerlingen bijvoorbeeld specifieke competenties behalen, zoals schrijf-,
debat- of presentatievaardigheden. Op enkele andere scholen kunnen leerlingen zelf
leerdoelen omschrijven.

Ook voor het extra aanbod buiten het reguliere curriculum om worden nauwelijks
prestatiedoelen geformuleerd, omdat de inhoud van het extra aanbod vaak al van
tevoren vaststaat. De gevolgen van het ontbreken van prestatiedoelen zien we onder
andere terug in de leerlingbespre-kingen: leerlingen die betere prestaties (kunnen) halen
krijgen hier veel minder aandacht dan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Daarbij zouden scholen beter in beeld kunnen brengen wat de mogelijkheden zijn van
hun leerlingen - en daar doelen op baseren. Op maar iets meer dan de helft van de
scholen wordt op een of meerdere momenten tijdens de schoolloopbaan, op basis van
resultaten of motivatie, bepaald wie in aanmerking zou kunnen komen voor extra of ander leerstofaanbod.

“Met een (diagnostische) toets bepalen we welke leerlingen welk deel van de stof al beheersen. Zij hoeven dan bepaalde verwerkingsopdrachten niet meer te doen en kunnen zich richten op een ander deel van de stof."

Voor de best presterende leerlingen worden nauwelijks uitdagende doelen geformuleerd.

Kwaliteitszorg nog niet op de agenda

Algemeen

De aandacht voor onderwijs aan de subgroep (cognitief) best presterende leerlingen is in
de afgelopen vijf jaar flink toegenomen. Veel scholen proberen tegenwoordig aan
prestatiebevordering voor de betere leerlingen te doen. Helaas denken ze daarbij nog te
weinig na over de doelen die ze met het extra aanbod willen bereiken: waarom kiezen we
voor déze onderwijsaanpassing? Is die effectief?

‘Iets doen’ voor deze groep leerlingen lijkt op veel scholen belangrijker te zijn dan doelen
formuleren of nadenken over hoe de kwaliteit van het extra aanbod kan worden
geëvalueerd. Tot het precies formuleren van een speciaal beleid voor deze leerlingen-
groep komt het dus nog nauwelijks. Hierdoor is ook de kwaliteitsborging vaak onvol-
doende. Mogelijk komt dat omdat deze ontwikkeling pas recent is ingezet: in de voor-
gaande decennia is de aandacht vooral gericht geweest op leerlingen met zwakkere
leerresultaten.

Scholen zien ook financiële en personele obstakels: de extra begeleiding vraagt eigenlijk
om kleinere klassen. Daarnaast willen scholen speciaal opgeleide leraren inzetten voor de
extra getalenteerde leerlingen, maar missen zij de middelen voor deze extra leraren en/of
hebben moeite om geschikte leraren te vinden.

De volgende stap: meetbare doelen.

Primair onderwijs

Veel basisscholen maken op dit moment een begin met het formuleren van een visie en
beleid voor hun best presterende leerlingen. Dat kost nog veel moeite. Als er al school-
brede afspraken over het onderwijs aan deze leerlingen zijn, zijn die vaak nog te globaal;
ze geven niet genoeg richting aan het daadwerkelijke onderwijs in de klas. Volgens de
scholen komt dat door een gebrek aan tijd en specifieke kennis.
Toch investeerden veel scholen de afgelopen jaren in de professionalisering van hun
personeel. Leraren en intern begeleiders verdiepten zich via scholing in de leereigenschappen of onderwijsbehoeften van de best presterende leerlingen. De kwaliteit en omvang van die scholing loopt echter sterk uiteen; van een hbo-master SEN voor
individuen tot een scholingsmiddag (hoog)begaafdheid voor het gehele team.
Ook zagen we nog vaak dat de opgedane kennis niet voldoende wordt doorgegeven
aan de andere teamleden en niet wordt toegepast in de praktijk.

Op onderdelen wordt zeker gewerkt aan een visie en beleid op het onderwijs voor de best presterende leerlingen. Maar we zijn nog kritisch over de kwaliteit van de evaluatie van de gekozen onderwijsaanpassingen.

“Een leerkracht en ik (intern begeleider) hebben een driedaagse training over meer- en hoogbegaafdheid gevolgd. Op een studiedag hebben we wat we geleerd hebben gedeeld met de andere teamleden. Nu werken we aan een stappenplan met concrete schoolafspraken."

Schoolbrede afspraken bieden nog te weinig houvast voor het onderwijs in de klas.

Voortgezet onderwijs

Veel vwo-afdelingen hebben de organisatie van het onderwijs inmiddels aangepast om
specifiek beleid voor de beter presterende leerlingen te kunnen realiseren. Dit gebeurt
bijvoorbeeld door met talentklassen te werken of door leerlingen extra projecten te laten
doen. Helaas is dat specifieke beleid meestal (nog) niet gekoppeld aan concrete, meet-
bare doelen. “Uitdagen van leerlingen” is vaak de kern.

Hieruit volgt dat ook van het evalueren van doelen maar beperkt sprake kan zijn.
Natuurlijk zijn scholen zelf nieuwsgierig of leerlingen voldoende worden uitgedaagd.
Meestal meten ze dit door middel van een enquête onder leerlingen over het extra
aanbod, een tevredenheidsmeting. Daarnaast kijken ze naar de resultaten van individuele
leerlingen. Of het extra aanbod ook op schoolniveau tot de gewenste prestaties en
effecten leidt, wordt echter nauwelijks vastgesteld.

Bij de ontwikkeling van onderwijsaanpassingen ondervinden de scholen een aantal
hindernissen, vooral op het gebied van financiën en personeel. Voor extra aanbod en
meer maatwerk heb je meer docenten nodig, stellen de scholen. Ook vraagt de specifieke
aanpak van getalenteerde leerlingen om beter gekwalificeerd (duurder) personeel – en
dat is moeilijk te vinden. Organisatorische hindernissen zijn er ook; roosters passend
krijgen wordt het vaakst genoemd.

"Ons excellentieprogramma heeft een duidelijk doel: bredere vorming, hogere resultaten en tevreden leerlingen. Dit onderzoeken we na afloop van ieder jaar. Afgelopen jaar hebben we het gehele programma herzien en nieuwe onderdelen toegevoegd”.

Scholen meten wel de tevredenheid van de leerlingen over het extra aanbod, maar niet of het ook leidt tot de gewenste prestaties.

Over het onderzoek
In 2014 heeft de Inspectie van het Onderwijs onderzoek gedaan naar het onderwijs
aan de (potentieel) best presterende leerlingen in het primair onderwijs en het
voortgezet onderwijs.

De algemene onderzoeksvraag in het primair onderwijs luidde:
Hoe richten scholen hun onderwijs aan de cognitief best presterende leerlingen in?

Hierbij is specifiek gekeken naar de leerlingen die, landelijk gezien, voor begrijpend
lezen of rekenen/wiskunde tot de 20 procent best presterende leerlingen behoren.

Voor het voortgezet onderwijs luidde de algemene onderzoeksvraag:
Wat doen scholen om leerlingen op het vwo tot hogere resultaten te brengen?

Voor het onderzoek ontvingen 200 basisscholen en 125 vwo-afdelingen een digitale
vragenlijst. Daarnaast werd een deel van de scholen bezocht door inspecteurs (48
scholen in het basisonderwijs en 49 vwo-afdelingen). De inspecteurs observeerden
lessen en voerden gesprekken met leerlingen, leraren en schoolleiders.