Webinar over doelgericht werken aan basisvaardigheden
Wat ziet de inspectie op het gebied van basisvaardigheden in de onderwijspraktijk? Hoe kunnen scholen een samenhangend en doelgericht burgerschapsaanbod verzorgen? Hoe kijkt de inspectie naar de basisvaardigheden? Dit en nog veel meer kwam aan de orde in de webinar ‘Doelgericht werken aan basisvaardigheden’, van 18 maart 2024. Onder deze webinar vind u in tekst de antwoorden op de veelgestelde vragen.
Wanneer vindt de inspectie de standaard Basisvaardigheden voldoende op een school?
We kijken hoe scholen het curriculum voor Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap invulling geven. We verwachten dat de kerndoelen in een doorlopende leerlijn worden aangeboden en uitgevoerd en dat het curriculum afgestemd wordt op de onderwijsbehoefte van leerlingen. Ook verwachten we dat er naar de referentieniveaus voor taal en rekenen wordt toegewerkt. Voor burgerschap kijken we of de basiswaarden en sociale en maatschappelijke competenties worden bevorderd.
We verwachten dat scholen hun onderwijs afstemmen op de onderwijsbehoeften van alle leerlingen en daarbij hoge verwachtingen hebben.
Hoe weegt de standaard Basisvaardigheden mee in het oordeel van de inspectie?
Vanaf schooljaar 2023-2024 neemt de inspectie OP0 mee bij de uit te voeren kwaliteitsonderzoeken. Als de inspectie gebreken constateert bij de basisvaardigheden kan een school een herstelopdracht krijgen. We geven dan aan waar het in het onderwijs aan schort en het is aan de school hoe ze dat gaan oplossen. In het schooljaar 2024-2025 geven we net als in 2023-2024 geen oordeel op deze standaard.
Wat verstaat de inspectie onder ‘Afgestemd op de leerlingenpopulatie’? Welke criteria spelen daarbij een rol in de verantwoording naar de inspectie?
Het gaat erom dat u in het onderwijsaanbod rekening houdt met kenmerken van de leerlingenpopulatie. Vanzelfsprekend is het daarbij belangrijk u in beeld heeft wat voor leerlingen er op uw school zitten.
De schoolweging speelt hierbij een rol, maar het is ook van belang dat de school kenmerken in beeld heeft die de taal- en rekenvaardigheid bevorderen of juist belemmeren. Denk bijvoorbeeld aan het taalniveau waarmee leerlingen binnenkomen, het aantal leerlingen met bijzondere onderwijsbehoeften et cetera.
Bij burgerschap gaat het ook om zaken als de omgeving waarin de school staat, of het een plattelandsschool is of dat er juist sprake van grotestadsproblematiek is, of de school autochtone en allochtone leerlingen heeft of dat er juist een eenzijdige populatie is.
Zijn er vanuit de wet specifieke eisen wat betreft afstemming op de leerlingenpopulatie?
De wet stelt hier geen specifieke eisen aan. Ook is het niet nodig om hier meetbare data over aan te leveren.
Wat verstaat de inspectie onder basisvaardigheden?
Basisvaardigheden omvat in het inspectietoezicht Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap.
Deze basisvaardigheden zijn wettelijk verankerd in de kerndoelen po, so, onderbouw vo en eindtermen vo. Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde zijn daarnaast referentieniveaus wettelijk vastgelegd. Ook voor burgerschap zijn de eisen eveneens wettelijk vastgelegd. Scholen dienen aan deze wettelijke eisen te voldoen.
We zien al jaren dat de resultaten bij Nederlandse taal en rekenen-wiskunde stagneren of zelfs dalen. We vinden het belangrijk dat de resultaten van leerlingen in deze leergebieden verbeteren, omdat de leerlingen ze nodig hebben om goed te kunnen functioneren op school, in het vervolgonderwijs, in hun beroep en in de maatschappij.
Digitale geletterdheid rekenen we niet tot de basisvaardigheden. Hiervoor zijn namelijk geen wettelijk eisen. Daarom is er (nog) geen grond voor de inspectie om er toezicht op te houden.
Is het zinvol om een ondergrens vast te stellen voor referentieniveaus voor leerlingen in het sbo?
Ook voor het sbo zijn de referentieniveaus van kracht: 1F en 2F/1S.
In het SBO beoordeelt de inspectie of de cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de school kan aantonen dat de eindresultaten op de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
Blijven de 3 kernwaarden en 8 basiswaarden van kracht ook als er kerndoelen zijn voor burgerschap?
De kern- en basiswaarden komen voort uit de wetgeving. Of deze van kracht blijven hangt af van ontwikkeling in de wetgeving.
Eventuele kerndoelen zijn een aanvulling op de kern- en basiswaarden en geen vervanging.
Er zijn kerndoelen voor burgerschap voor so en vso, komen er nog aanpassingen voor VSO: dagbesteding? Hoe ziet de inspectie doelgerichte activiteiten en een eindvisie voor ogen binnen het (v)so?
Ook bij een tijdelijk verblijf in het vso wordt toegewerkt naar de eisen van uitstroom (die ook voorwaardelijk kunnen zijn). Hoewel het onderwijsaanbod door afwijking in de onderwijstijd beperkt kan zijn, blijft het idee achter het aanbod dat dit doelgericht is en bijdraagt aan de beoogde uitstroom.
Voor meer informatie over actualisatie van de kerndoelen voor speciaal onderwijs verwijs ik u naar SLO.
Wat betekent het hebben van een intentioneel aanbod bij burgerschapsonderwijs?
Het gaat er daarbij om dat het onderwijs bewust gepland is. Het is daarmee doelgericht, samenhangend en herkenbaar is en gaat niet alleen uit van de actualiteit. Bewust werken aan burgerschap is belangrijk omdat de school daarmee zeker weet dat het cruciale elementen aanbiedt en daarnaast inzichtelijk heeft wat de burgerschapsopdracht voor de school behelst.
Welke eisen worden er aan de doelen voor burgerschap gesteld?
De school mag zelf de doelen en de nagestreefde niveaus voor burgerschap bepalen. Daarbij moet het onderwijs doelgericht en samenhangend zijn. Daarom zijn concrete doelen nodig. De wet vraagt bovendien dat de school kan verantwoorden of de leerdoelen die ze gesteld heeft worden behaald.
Het is aan de school of ze een methode gebruikt om de doelen te bereiken. Een methode kan als uitgangspunt dienen om een samenhangend en doelgericht aanbod te realiseren. Het is dan wel van belang om kritisch te kijken of de methode inderdaad dekkend is voor de (kern)doelen en of deze aansluit bij de didactische en pedagogische behoeften van de leerlingenpopulatie.
Hoe gaat de inspectie om met weerstanden die er op sommige scholen zijn tegen burgerschap en de eisen die daaraan worden gesteld?
We hebben als inspectie de opdracht toe te zien of de manier waarop scholen werken aan burgerschap voldoet aan de wettelijke eisen en we beperken ons daartoe. Het gaat er daarbij om of de basiswaarden van de democratische rechtstaat en sociale en maatschappelijke competenties worden bevorderd.
De basiswaarden zijn verankerd in de Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dat er in de samenleving soms antidemocratisch wordt gehandeld, onderstreept het belang van burgerschapsonderwijs.
Op de meeste scholen wordt aan burgerschap gewerkt.
Wat houdt de school als oefenplaats in?
Voor burgerschap is het van belang dat bestuur, schoolleiding en leraren de visie en de basiswaarden voorleven. De school als oefenplaats omvat aspecten als het schoolklimaat en pedagogisch en didactisch handelen. Daarnaast is het van belang dat er situaties voor leerlingen zijn om te kunnen oefenen. Want de hele school, en niet alleen de klas, is een oefenplaats voor burgerschap.
Wat betekent een samenhangend en doelgericht aanbod en hoe verhoudt zich dat tot een doorlopende leerlijn?
Doelgericht aanbod houdt in dat een school werkt met concrete leerdoelen. Deze maken duidelijk welke leerlingen wat moeten leren. Bij voorkeur is dat beschreven in waarneembaar gedrag. Zo’n leerdoel maakt duidelijk wanneer het leerdoel is bereikt.
We spreken van een doorlopende leerlijn als de leerdoelen in een logische ordening zijn geplaatst over de leerjaren (en over de schoolsoorten heen), waarbij rekening is gehouden met wat voorwaardelijk en wat volgordelijk is.
Bij samenhang denken we naast de doorlopende leerlijnen (verticale samenhang) aan samenhang tussen vakken (horizontale samenhang). Daarbij gaat het om wat je aanbiedt nij welk leergebied en op welk moment, zodat ook dit een logisch geheel is.
De inspectie kijkt ook naar zicht op ontwikkeling. Met een standaardvolgsysteem heb je maar een zeer beperkt zicht op ontwikkeling. Hoe beoordeelt de inspectie of het zicht op ontwikkeling voldoende is?
We verwachten dat de school een aanbod heeft voor alle drie de basisvaardigheden en aan ons kan laten zien hoe zij de ontwikkeling van de leerlingen hierop volgt. Dat kan lang niet altijd met landelijk genormeerde toetsen, maar wel op andere manieren. Bijvoorbeeld met methodetoetsen, door leerlingen te observeren of door leerlingenwerk. Wij vragen de school zich hierover aan ons te verantwoorden.
Burgerschapskennis is moeilijk te meten, wat verwacht de inspectie?
De wet vraagt dat scholen de burgerschapscompetenties van leerlingen in kaart brengen. De inspectie treedt op dit onderdeel stimulerend op, maar we handhaven niet. Wel is het belangrijk dat scholen eraan werken om te gaan monitoren.
Hoe kun je burgerschapsonderwijs meten en/of monitoren?
Er zijn uiteenlopende manieren om burgerschapscompetenties in kaart te brengen. Dat kan bijvoorbeeld met een gestandaardiseerde vragenlijst of op andere manieren (zoals een portfolio, met rubrics et cetera). Scholen kunnen dat zelf bepalen. Elke methode heeft z’n eigen kenmerken en voordelen.
Belangrijk is dat de gegevens die de school verzamelt gebruikt kunnen worden om a) het onderwijs te verbeteren, b) het onderwijs te laten aansluiten bij wat de leerlingen nodig hebben en c) om verantwoording af te leggen.
Het is niet verplicht om een gevalideerd toetsinstrument te gebruiken.
Wat wordt verstaan onder geobjectiveerd en wanneer is dit goed genoeg?
We willen dat resultaten van een meting niet afhankelijk zijn van de leraar die de toets afneemt en dat ze bij herhaalde meting bij gelijkblijvende omstandigheden, gelijk zijn. Voorwaarden voor een objectieve meting zijn duidelijke leerdoelen en criteria om te bepalen of het resultaat goed genoeg is.
Kijkend naar monitoring: momenteel worden er vele instrumenten ontworpen, maar hoe kan je kennis en vaardigheden meten vanuit een portfolio?
Op het monitoren van burgerschapsonderwijs komen we op een later moment terug.
Eist de inspectie dat er meetbare (en merkbare) data worden aangeleverd voor taal, rekenen en burgerschap? En worden deze meetbare data als een indicatie van de leerlingenpopulatie beschouwd?
Het gaat er primair om dat het bestuur en de school zelf een duidelijk beeld hebben van hun leerlingenpopulatie en van de resultaten die leerlingen behalen op de verschillende onderdelen van het curriculum. Op basis hiervan kunnen ze doelen stellen en hun onderwijs bijsturen als het nodig is.
We vragen besturen en scholen om ons te laten zien hoe ze dat beeld krijgen en hoe ze de resultaten gebruiken bij hun beleid. Het is niet de bedoeling dat ze speciaal voor de inspectie documenten gaan opstellen.
Hoe kun je als school beoordelen of de gestelde doelen behaald zijn? En hoe evalueer je dat?
De wet schrijft voor dat de school én het bestuur hun doelen evalueren, zo nodig verbeteren en zich daarover verantwoorden. Hoe ze hun kwaliteitscyclus inrichten bepalen ze zelf.
Het curriculum kent verschillende niveaus: het beoogde (beschreven), het uitgevoerde en het gerealiseerde curriculum. Standaardtoetsen meten geen hogere-ordevaardigheden zoals schrijven of rekenen 1S. Waar gaat de inspectie dan op letten?
De inspectie gaat uit van de wettelijke eisen. Voor taal en rekenen zijn dat de kerndoelen (po, onderbouw vo en so) en de referentieniveaus. Voor po en so gaat het om de niveaus 1F en 2F/1S, voor vmbo om 2F, voor havo om 3F en voor vwoom 3F (rekenen) en 4F (taal). We vragen aan besturen en scholen om zich te verantwoorden over hoe zij toewerken naar de referentieniveaus.
Het curriculum gaat niet alleen over het wat, maar ook over het hoe (dus de didactiek). Hoe gaat de inspectie daarmee om?
De grens tussen ‘wat’ en ‘hoe’ in het onderwijs is niet altijd scherp te trekken. Er is een aantal wettelijke eisen rond basisvaardigheden die te zien zijn als een onderdeel van het hoe. Denk bijvoorbeeld aan de eis dat het onderwijs in Nederlandse taal en rekenen-wiskunde waar mogelijk in samenhang is ingericht en dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces moeten kunnen doorlopen. Deze wettelijke eisen liggen ten grondslag aan de standaard OP0, waarin gevraagd wordt om een doelgericht en samenhangend curriculum met een logische doorlopende opbouw van doelen.
Het inspectietoezicht gaat uit van de wettelijke eisen, niet van het onderscheid tussen wat en hoe.
De (leer)doelen in het kader zijn enorm vaag. Hoe maak je dat doelgericht, hoe meet je dat, hoe toon je het aan en past het binnen je huidige lesaanbod en praktijkvoering?
Het onderzoekskader verwijst voor de leerdoelen naar de kerndoelen en voor burgerschap ook naar de doelen in de sectorwetten. Zeker bij burgerschap zijn deze doelen door de wetgever ruim geformuleerd. Dit betekent dat de school veel ruimte voor eigen invulling heeft. Hoe de school dat doet is aan haar en wordt niet voorgeschreven door de inspectie.
Hoe gaat de inspectie om met beoordeling ten aanzien van ontwikkeling in het curriculum?
Het is belangrijk dat het bestuur en de school de ontwikkeling van leerlingen goed in beeld hebben, zodat ze kunnen zien of deze hun doelen bereiken en of het onderwijs bijgestuurd moet worden. Ze houden dit dus primair voor hun eigen onderwijs in de gaten.
Wordt verwacht dat het curriculum voor alle domeinen op schoolniveau (opnieuw) wordt uitgeschreven? Of kun je dit ook op andere wijzen aantonen?
De school moet een doelgericht en samenhangend curriculum hebben. Het ligt voor de hand dat het ook opgeschreven wordt, om het in de groepen/klassen vorm te kunnen geven. Bovendien kan de school zich zo verantwoorden richting belanghebbenden en de inspectie.
Wie of wat zijn de coördinatoren? En is elke school verplicht coördinatoren te hebben?
Voor de duidelijkheid: de inspectie schrijft niet voor dat een school coördinatoren voor (de verschillende) basisvaardigheden aanstelt. Dat mag het bestuur of de school zelf bepalen.
Veel scholen kiezen ervoor om een of meerdere personen specifieke taken te geven bij de uitwerking van hun visie en beleid, bijvoorbeeld een coördinator. Deze kan een rol spelen bij de implementatie van het beleid.
Bij de onderzoeken in het kader van Peil.onderwijs zien we dat scholen die een coördinator aanstellen voor een vakgebied daar over het algemeen betere resultaten in behalen dan andere scholen. Of dat voor uw school ook zo werkt is afhankelijk van specifieke omstandigheden, zoals het beleid, de taken van de coördinator, de omvang van de school en de leerlingpopulatie.
Wat zijn de functie en de taken van een coördinator?
Een school bepaalt zelf of het een coördinator aanstelt en welke taken deze krijgt. De coördinator is over het algemeen betrokken bij de ontwikkeling van de visie en het beleid van het leergebied. Vaak zien we dat coördinatoren vanuit hun expertise kennis delen met hun collega’s, betrokken zijn bij de inrichting van het curriculum, het voortouw nemen bij de aanschaf van een nieuwe methode, de resultaten uit het lvs analyseren, daar de doelen zo nodig op aanpassen en bespreken met collega’s, et cetera.
Kun je op een kleine school/stichting ook werken met een coördinator?
Vaak zien we op kleine scholen ook een bepaalde taakverdeling. Er is bijvoorbeeld een collega die meer de leiding neemt in toetsing, een ander meer in het curriculum. Een rol als die van coördinator is meestal geen volledige functie. Mogelijk kan een bestuur een coördinator inzetten bij meerdere scholen.
Alleen topdown werken demotiveert, bottom up is ook van belang. Hoe ziet de inspectie dat?
Het bestuur en de school bepalen zelf hoe ze hun organisatie inrichten. De inspectie heeft daar geen opvatting over, zolang het bestuur en de school onderwijs van voldoende kwaliteit verzorgen.
We willen graag een doorgaande leerlijn neerzetten voor het leesonderwijs bij ons op school. We willen een schoolbibliotheek inrichten. Mogen de gelden behalve voor boeken bijvoorbeeld ook worden gebruikt voor de materialen (boekenkasten et cetera)?
Waarschijnlijk verwijst u hier naar het programma De Bibliotheek op School. Dit wordt gecoördineerd door de Stichting Lezen. Meer informatie vind u op debibliotheekopschool.nl. De inspectie is niet bij dit programma betrokken.
Heb je een visie nodig op het niveau van het bestuur of mag een school zelf een visie hebben?
De wetgeving vraagt zowel van besturen als van scholen een visie te hebben op goed onderwijs. De visie van de schoolleiding moet aansluiten op die van haar bestuur.
Klopt het dat we weer subsidie kunnen aanvragen voor het werken aan basisvaardigheden? Wat is voorwaarde? Gaat het weer op basis van loting?
Het ministerie is verantwoordelijk voor het geven van subsidies. Meer informatie over subsidie en ondersteuning voor de verbetering van basisvaardigheden vindt u op Rijksoverheid.nl: Subsidie en ondersteuning voor scholen om de basisvaardigheden te verbeteren.
Hoe zorgt de inspectie ervoor dat in vergelijkbare omstandigheden gelijk wordt geoordeeld?
Om te zorgen dat inspecteurs in gelijke situaties gelijk oordelen besteden we veel aandacht aan de zogeheten interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. We onderzoeken het regelmatig en besteden er aandacht aan bij scholingen en overleggen.
Inspecteurs oordelen op basis van hun professionele expertise. Daarbij houden ze rekening met de specifieke situatie van en de verantwoording door het bestuur en de school. Hun oordelen zijn dus nooit alleen het resultaat van rekenregels.
Een student met een mbo niveau- 2-diploma behaald heeft daarmee een startkwalificatie en kan daarmee aan het werk gaan. Deze student wordt daarmee geacht ook klaar te zijn als burger in de maatschappij. Wat moeten scholen dan nog minimaal aanbieden in het kader van burgerschap aan de student die doorstroomt naar een mbo niveau-3-opleiding en wellicht daarna ook nog naar een mbo niveau-4-opleiding?
De invulling daarvan is aan de school als maar aan de kwalificatie-eisen wordt voldaan.
Is er een bewuste keuze gemaakt om voor mbo niveau-4 Engels als taal niet mee te nemen in OP0?
Engels is op dit moment geen basisvaardigheid binnen OP0. Wel is het onderdeel van de standaard Aanbod (OP1). Die keuze hebben we bewust gemaakt.
Wat is een goed voorbeeld van een integraal aanbod? / Waar kan ik concrete voorbeelden uit de praktijk vinden? / Waar kan ik praktische voorbeelden of uitwerkingen vinden?
We kunnen geen concrete voorbeelden aanbieden. Wel worden er in het land veel bijeenkomsten georganiseerd over basisvaardigheden. Dit kunnen uitstekende bijeenkomsten zijn om met collega-scholen ervaringen te delen.
Zijn er referentiescholen die het burgerschapsaanbod al goed op orde hebben?
De inspectie hanteert geen referentiescholen bij het burgerschapsaanbod. De burgerschapsopdracht is zo geformuleerd dat er veel ruimte geeft voor eigen invulling door bestuur en school. Hierdoor is het niet mogelijk om uitgangspunten voor referentiescholen op te zetten.
Heeft de inspectie goede voorbeelden (en tips) van taalbeleidsplannen en aanbevelingen met betrekking tot de inhoud die mij aanknopingspunten kunnen geven/een kader kunnen scheppen?
Naar aanleiding van de peil.onderwijs-onderzoeken heeft de inspectie verschillende reflectiewijzers uitgebracht die u verder kunnen helpen:
- Mondelinge taalvaardigheid einde bo
- Mondelinge taalvaardigheid s(b)o
- Schrijfonderwijs
- Een reflectiewijzer voor Rekenen/wiskunde