Onderzoekskaders: bijstelling 2023
De belangrijkste onderdelen van de bijstellingen van de onderzoekskaders per augustus 2023 waren de invoering de nieuwe standaard Basisvaardigheden (OP0) en wijzigingen in de standaarden Zicht op ontwikkeling en begeleiding (OP2) en Pedagogisch-didactisch handelen (OP3).
Webinars september 2023
In september 2023 organiseerden we 3 webinars over de veranderingen in de onderzoekskaders voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs. We informeerden ruim 1.000 deelnemers over de nieuwe standaard Basisvaardigheden (OP0) en wijzigingen in de standaarden Zicht op ontwikkeling en begeleiding (OP2) en Pedagogisch-didactisch handelen (OP3).
U kunt de webinar hieronder terugkijken. De hoofdlijnen van het verhaal kunt u onder de webinar vinden. Ook delen we een overzicht van webpagina's waar u meer informatie over onderwijs in de basisvaardigheden kunt vinden. Ten slotte beantwoorden we hier de vragen die tijdens de webinar zijn gesteld.
Hoofdlijnen
De inspectie doet al enkele jaren de oproep op om het onderwijs in de basisvaardigheden een impuls te geven. We maakten ons namelijk zorgen over de dalende en stagnerende leerlingprestaties in de basisvaardigheden.
We vonden het ook wenselijk om de basisvaardigheden meer aandacht te geven in ons toezicht. Hiervoor hebben we een nieuwe standaard aan het kader toegevoegd (de standaard Basisvaardigheden (OP0)).
Ook bleek er onduidelijkheid te bestaan over welke eisen de overheid stelt aan de onderwijskwaliteit. Dat hebben we in de standaarden OP2 Zicht op ontwikkeling en OP3 Pedagogisch-didactisch handelen verduidelijkt.
Het gaat bij deze aanpassingen niet om nieuwe inhouden. De eisen die de wet aan het onderwijs stelt zijn niet veranderd. We hebben een andere ordening met andere accenten en een verduidelijking aangebracht.
Om een beter zicht te krijgen op de basisvaardigheden doen we vaker en uitgebreider onderzoek op scholen naar het curriculum voor Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap. Dat doen we aan de hand van de nieuwe standaard Basisvaardigheden (OP0). We bekijken daarbij hoe besturen en scholen invulling geven aan het curriculum.
De standaard Basisvaardigheden (OP0) is gebaseerd op de bestaande wettelijke eisen voor het onderwijs in de basisvaardigheden. Het gaat daarbij om Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap. De wettelijke eisen voor burgerschap zijn in 2021 herzien. Digitale geletterdheid maakt geen onderdeel uit van de standaard Basisvaardigheden, omdat er geen sprake is van wet- en regelgeving op dit gebied.
De eisen zijn dus niet nieuw. Maar we richten met deze aparte standaard onze aandacht wel meer expliciet op de basisvaardigheden en wat we daarbij verwachten van scholen. We willen hierover het gesprek aangaan met besturen en scholen. Ons doel is dat besturen en scholen hun onderwijs in taal, rekenen en burgerschap onder de loep nemen en versterken waar nodig.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde zijn de inhouden grotendeels gelijk aan de passage die voorheen in de standaard Aanbod (OP1) stond. Daarbij is er meer aandacht voor de referentieniveaus: de domeinen van de referentieniveaus taal en rekenen zijn expliciet benoemd en er is expliciet aangegeven dat het curriculum toewerkt naar het behalen van de referentieniveaus. Net als in de vorige versie van het kader verwachten we dat de kerndoelen in een doorlopende leerlijn worden aangeboden en dat het curriculum afgestemd wordt op de onderwijsbehoefte van leerlingen.
De tekst voor burgerschap is identiek aan wat voorheen in de standaard Aanbod (OP1) stond. Hierin is dus niets veranderd.
In de volgende onderzoeken nemen we de standaard Basisvaardigheden mee:
- vanaf schooljaar 2023-2024 bij alle kwaliteitsonderzoeken naar risico’s op scholen;
- vanaf schooljaar 2023-2024 bij de steekproefkwaliteitsonderzoeken (SKO’s) op scholen.
Bij vierjaarlijkse onderzoeken bij besturen kijken we altijd naar de sturing van het bestuur op de basisvaardigheden. We kunnen eventueel inhouden uit de standaard betrekken bij de verificatieactiviteiten. Ook nemen we de uitkomsten van de kwaliteitsonderzoeken bij de scholen, onder andere ten aanzien van de standaard basisvaardigheden, mee in het onderzoek bij het bestuur.
In onderzoekstrajecten die voor het schooljaar 2023-2024 gestart zijn nemen we de nieuwe standaard OP0 in beginsel niet mee, tenzij we risico’s zien op het vlak van de basisvaardigheden.
Voorafgaand aan een onderzoek vragen we de schoolleiding te laten zien of haar curriculum voor de basisvaardigheden voldoet aan de wet- en regelgeving. Daarvoor kan de school verschillende documenten opsturen. Bijvoorbeeld het schoolplan, beleidsplannen taal, rekenen of burgerschap, leerlijnen, pta’s of groepsplannen/vakwerkplannen. Het gaat daarbij om documenten die al aanwezig zijn. De school hoeft geen nieuwe documenten op te stellen.
Tijdens het onderzoek vult de inspectie het beeld aan met eigen observaties, zoals de inhoud van documenten, gegevens uit het leerlingvolgsysteem, resultaten uit (volg)toetsen, examens en portfolio’s. Ook doen we lesobservaties en voeren we gesprekken met leerlingen, leraren, coördinatoren taal, rekenen burgerschap, experts en de schoolleiding.
Volgens de wet- en regelgeving moet het curriculum voldoen aan de kerndoelen, de referentieniveaus taal en rekenen en de wetgeving voor burgerschapsonderwijs. Ook moet de school het curriculum aantoonbaar laten aansluiten op de onderwijsbehoefte van leerlingen. Als er bijvoorbeeld sprake is van een taalzwakke populatie, moet de school daar in het aanbod op inspelen. Heeft de school juist een populatie met potentieel hoog presterende leerlingen dan moet het aanbod gericht zijn op extra uitdaging.
In de kern gaat het erom of het curriculum voor basisvaardigheden zo is opgezet en wordt uitgevoerd, dat het leerlingen in de gelegenheid stelt om zich te ontwikkelen op de gebieden Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap. Er moet dus sprake zijn van een samenhangend en doelgericht aanbod op de verscheidende onderdelen, dat vervolgens ook zo in de praktijk wordt gebracht. Daarom is het belangrijk om het curriculum goed te doordenken en te plannen, en dat daarna ook zo uit te voeren.
Een school heeft het curriculum op orde als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- Het curriculum is samenhangend, doelgericht en goed opgebouwd op alle onderdelen van de basisvaardigheden en sluit aan bij de onderwijsbehoefte van leerlingen.
- Het aanbod is afgestemd op het gewenste niveau. Het moet toewerken naar de vereiste referentieniveaus en bijdragen aan sociale en maatschappelijke competenties.
- Het aanbod past bij de (kenmerken van de) leerlingpopulatie. Daarvoor moet de school inzicht hebben in waar leerlingen staan. Hier ligt dus een relatie met de standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding (OP2). Dit is ook belangrijk voor burgerschap. Er kunnen risico’s zijn rond basiswaarden, die proactief aandacht vragen en een plaats in het curriculum moeten krijgen.
Het kan zijn dat de inspectie vaststelt dat er zaken rond de basisvaardigheden niet voldoende op orde zijn. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de volgende tekortkomingen:
- Er zijn lacunes in het aanbod. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld niet op het gewenste niveau leren schrijven, als er onvoldoende schrijfonderwijs wordt aangeboden. Ze moeten voldoende mogelijkheid krijgen om die vaardigheid te leren in een doorlopende leerlijn. Uit onderzoek weten we dat bijvoorbeeld mondelinge taalvaardigheid en schrijfvaardigheid niet altijd in voldoende mate aan bod komen in het onderwijs.
- Het onderwijs sluit onvoldoende aan op de onderwijsbehoefte van (groepen) leerlingen. Problemen op bepaalde vlakken leiden niet tot aanpassingen in het curriculum. Als blijkt dat groepen leerlingen bijvoorbeeld problemen hebben met leesvaardigheid, dan vraagt dat een analyse en mogelijk aanpassing van het curriculum.
- Het curriculum vertoont onvoldoende doelgerichtheid of samenhang. Als de doelen van het curriculum niet duidelijk zijn, niet op het juiste niveau liggen of niet op elkaar aansluiten, belemmert dit een ononderbroken ontwikkeling van leerlingen.
- Er is geen doelgericht en samenhangende aanpak voor burgerschap, zoals de wet vraagt. Veel scholen blijken niet met concrete leerdoelen te werken. We zien dan wel – soms heel mooie – initiatieven (zoals een project of themadagen), maar die staan dan los van de rest van het onderwijs en het is onduidelijk welke leerdoelen de school daarmee bereiken wil.
Als we een tekortkoming constateren, vragen we de school om de tekortkoming weg te nemen. Ook nemen we het op in het onderzoeksrapport. Het toezicht dat hierop volgt is maatwerk.
Naast de invoering van de standaard Basisvaardigheden (OP0) zijn de standaarden Zicht op ontwikkeling en begeleiding (OP2) en Pedagogisch-didactisch handelen (OP3) veranderd.
Voor de standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding (OP2) gaat het om twee toevoegingen:
- Er is toegevoegd dat de referentieniveaus voor taal en rekenen het uitgangspunt zijn bij het volgen en begeleiden van leerlingen. De wet vraagt immers dat het onderwijs toewerkt naar de referentieniveaus. Van scholen verwachten we daarom dat zij nagaan waar leerlingen staan. Als leerlingen onderpresteren moet de school begeleiding en ondersteuning bieden met als doel het behalen van de referentieniveaus.
- Er is toegevoegd dat de school hoge verwachtingen heeft van leerlingen. Het uitgangspunt is dat alle leerlingen in staat zijn om bijvoorbeeld de vereiste referentieniveaus te halen. Voor sommige leerlingen is dat een grotere uitdaging, bijvoorbeeld vanwege de thuissituatie, maar dat mag geen excuus zijn dat een leerling iets niet kan leren. Scholen moeten voor elk kind zoeken naar wat optimaal haalbaar is.
De standaard Pedagogisch-didactisch handelen (OP3) hebben we verduidelijkt. We hebben geformuleerd wat we aan concreet observeerbaar leraargedrag in de klas willen zien. Denk daarbij aan dat de leraren de lesstof duidelijk uitleggen en leerlingen voldoende tijd geven om te oefenen. Daarbij is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten. Ons toezicht blijft daarbij ruimte bieden aan verschillende onderwijsvormen. Verschillen mogen er zijn, het gaat ons erom wat de kwaliteit is van die onderwijsvormen en het leerlingen in staat stelt om zich te ontwikkelen.
De wettelijke eisen die aan het onderwijs gesteld worden zijn niet veranderd. Toch kunnen we ons voorstellen dat u zich wil voorbereiden op een mogelijk inspectiebezoek waarin de verschillende standaarden aan de orde komen. U kunt verschillende dingen doen:
- Bespreek met collega’s aan de hand van de informatie op deze website hoe uw school ervoor staat op de genoemde standaarden en hoe daar door het bestuur op wordt gestuurd.
- Loop het schoolbreed beleid voor taal en reken en het beleid voor burgerschap nog eens na. Zorg voor draagvlak en ga in gesprek met leraren over de consequenties voor hun onderwijspraktijk. En stel een nieuw beleid op als u er nog geen heeft of het ernstig achterhaald is.
- Kijk breed naar het curriculum en heb voldoende aandacht voor onderdelen die weinig getoetst worden. Experts wijzen erop dat juist samenhang en een brede blik belangrijk is voor de ontwikkeling van leerlingen. Taal, rekenen en burgerschap leer je ook in andere vakken en heb je nodig in andere vakken. We weten bijvoorbeeld dat het positief is voor de taalontwikkeling als leerlingen over een onderwerp lezen, er over schrijven en erover spreken. Kies daarvoor een schoolbrede aanpak en breng samenhang aan over de vakken en leergebieden.
- Informatie over Pisa
- De kerndoelen po
- De kerndoelen voor onderbouw vo
- De referentieniveaus taal en rekenen
- Op de website van SLO vindt u meer informatie over Nederlandse taal, rekenen & wiskunde en burgerschap
- Het advies van de Onderwijsraad Taal en rekenen in het vizier
- Alles over peil.onderwijs Nederlandse taal
- Alles over peil.onderwijs rekenen en wiskunde
- Aan de slag met onderwijs in begrijpend lezen
- De reflectiewijzer Mondelinge taalvaardigheid
- De reflectiewijzer Schrijfonderwijs
- De reflectiewijzer Rekenen-Wiskunde
- De website van het Expertisepunt Burgerschap
- De informatie van de Academische Werkplaats Sociale kwaliteit
- De podcasts van de inspectie over leesvaardigheid, rekenen en burgerschap
- Een artikel van inspecteur Hannah Bijlsma en Fontys-docent Redwane Boutaouane over hoge en positieve verwachtingen in het onderwijs
Veelgestelde vragen
Hoe kijkt de inspectie naar de situatie rond het lerarentekort en dat het voor scholen moeilijk is voldoende bevoegde mensen voor de klas te krijgen? En in hoeverre houdt zij hier rekening mee (in het bijzonder met het tekort aan leraren voor de basisvaardigheden)?
De inspectie weet dat het lerarentekort zeker in een aantal regio’s een flinke impact heeft op het onderwijs en snapt de zorgen die dat met zich meebrengt. We gaan hier op allerlei plekken over in gesprek, op scholen en bij besturen maar ook bij het ministerie. Zo willen we vanuit onze signalerende functie ook bijdragen aan de oplossing van dit probleem.
Tegelijkertijd is het onze rol om de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen. Als de kwaliteit tekortschiet, zijn leerlingen daarvan de dupe. Het is in hun belang dat dat duidelijk wordt gemaakt, en het is onze taak om daarover te rapporteren. Juist door dezelfde eisen te blijven stellen, wordt duidelijk waar er kwaliteitsproblemen zijn en waar extra hulp nodig is.
Hoort digitale geletterdheid tot de basisvaardigheden?
Er is (nog) geen wet- en regelgeving voor digitale geletterdheid. Daarom is het ook niet opgenomen in het onderzoekskader. Zodra digitale geletterdheid is opgenomen in wet- en regelgeving, zoals kerndoelen en/of eindtermen, nemen we het mee in ons toezicht.
Er zijn veel factoren die bijdragen aan het stagneren of dalen van de basisvaardigheden. Waarom focust de inspectie op de basisvaardigheden?
Basisvaardigheden zijn heel belangrijk voor leerlingen om zich ook andere vakken eigen te kunnen maken en om verder te komen in de samenleving. Juist doordat er veel factoren invloed hebben op het niveau, kan het lastig zijn om stagnatie of daling tegen te gaan. Daarom is het belangrijk dat alle betrokken partijen hier werk van maken en om er ook in het toezicht aandacht aan te besteden.
Overigens kunnen scholen de aandacht voor basisvaardigheden integreren in andere vakken, waarmee ze versmalling van het onderwijs tegengaan.
Kunnen de standaarden ook met Goed beoordeeld worden en waar ligt dan het verschil met voldoende?
Als scholen aantonen dat zij hun eigen ambities overtuigend realiseren en daarmee de basiskwaliteit ontstijgen, kan de inspectie standaarden met Goed beoordelen.
Zijn er ook reflectiewijzers ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs?
De reflectiewijzers zijn ontwikkeld voor het primair onderwijs. Voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs leveren deze eveneens relevantie informatie. Mogelijk komen er op termijn ook reflectiewijzers voor het voortgezet onderwijs.
Welke vormen van toezicht zijn er? Wat is een steekproefonderzoek en wordt van tevoren aangegeven welke standaarden worden onderzocht?
Kijk voor onze verschillende soorten onderzoeken op onze website.
Bij een steekproefkwaliteitsonderzoek geven wij inderdaad vooraf gericht aan welke standaarden we onderzoeken.
Gelden de aanpassingen in het onderzoekskader ook voor Caribisch Nederland? En gelden voor Caribisch Nederland de referentieniveau of wordt uitgegaan van Nederlands als Vreemde Taal (NVT)?
De inspectie beoordeelt het onderwijs in Caribisch Nederland waar mogelijk op dezelfde manier en met dezelfde criteria. als het onderwijs in Europees Nederland. Er zijn echter enkele verschillen in het waarderingskader, de normering en de werkwijze. Deze zijn opgenomen in aparte paragrafen voor Caribisch Nederland in de sectorale onderzoekskaders.
Dit is noodzakelijk omdat voor Caribisch Nederland specifieke wet- en regelgeving geldt. Ook kunnen wij met een enigszins aangepaste werkwijze beter aansluiten op de onderwijskundige context in Caribisch Nederland. Zo is voor het overgrote deel van de leerlingen in Caribisch Nederland het Nederlands een vreemde taal. Ook kent Caribisch Nederland geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
De recente aanpassingen in het onderzoekskader in Europees Nederland gelden nog niet voor Caribisch Nederland. Waar mogelijk, nodig en wenselijk zullen die aanpassingen in 2024 ook doorgevoerd worden voor Caribisch Nederland.
De standaard onderwijsresultaten kunnen wij in Caribisch Nederland nog niet beoordelen omdat de basis voor deze standaard nog niet in de wet- en regelgeving is geregeld: er zijn nog geen normen vastgesteld. Het ministerie van OCW is bezig met de aanpassing van de wet- en regelgeving en normering.
Kijkt de inspectie naar specifieke zaken bij scholen die te maken hebben met de instroom van nieuwkomers?
De inspectie verwacht van scholen die klassen hebben met nieuwkomers dat zij met hun aanbod en aanpak tegemoetkomen aan de onderwijsbehoeften van deze groep leerlingen. Dit vraagt specifieke kennis van onderwijs aan nieuwkomers. LOWAN kan hierbij adviseren en stelt via de website veel informatie beschikbaar.
Gelden de aanpassingen in het onderzoekskader ook voor de particuliere B3-scholen?
Nee, voor het B3-onderwijs gebruiken we een ander onderzoekskader. De laatste wijzigingen in dit kader zijn van 1 augustus 2022, toen onder andere de eisen voor burgerschapsonderwijs zijn aangescherpt.
Zijn er concretiseringen of aanvullingen wat betreft het speciaal basisonderwijs (sbo)?
De aanpassingen in het kader betreffen het primair onderwijs, waar het sbo ook onder valt. Voor het sbo zijn er geen specifieke wijzigingen.
Wordt praktijkonderwijs meegenomen in de onderzoeken naar basisvaardigheden?
Praktijkonderwijs wordt vanzelfsprekend meegenomen in deze onderzoeken.
Is de standaard Basisvaardigheden (OP0) een aanbodstandaard?
Het gaat bij OP0 om het beoogde én uitgevoerde curriculum.
Als een school in 2022-2023 van de inspectie het oordeel ‘zeer zwak’ heeft ontvangen en de inspectie komt dit schooljaar terug, wordt OP0 dan meegenomen?
In het toezichtplan staat hoe we het herstelonderzoek inrichten. Dit is afhankelijk van de tekortkomingen die we in de rapportage hebben opgenomen. Als er sprake is van herstelopdrachten of van risico’s op het gebied van taal, rekenen en burgerschap, dan kan dat een aanleiding zijn om OP0 bij het herstelonderzoek te betrekken.
Waarom is er in OP0 geen relatie gelegd met het handelen van de leerkracht?
Het didactisch en pedagogisch handelen beoordelen we in de standaard OP3. Uiteraard ligt hier een relatie met het aanbod en die relatie leggen we ook tijdens ons onderzoek en in onze rapportage. We hebben binnen de standaard OP0 de zin ‘herkenbaarheid in de onderwijspraktijk’ opgenomen; daarmee verwijzen we impliciet naar het handelen van de leraren.
Zijn er ook criteria voor de beoordeling van OP0 op bestuursniveau?
Nee, deze standaard is alleen van toepassing op schoolniveau. Wel gaan we tijdens een onderzoek op bestuursniveau met het bestuur in gesprek over hoe het zicht heeft en stuurt op het niveau van de basisvaardigheden. De basisvaardigheden hebben ook een plek gekregen binnen de BKA-standaarden die we gebruiken bij de vierjaarlijkse onderzoeken bij besturen.
Van welk referentieniveau wordt bij de standaard OP0 uitgegaan?
De inspectie gaat uit van de referentieniveaus zoals die in wet- en regelgeving zijn vastgelegd. Voor po zijn dit referentieniveau 1F én 2F/1S, voor vmbo van 2F, voor havo van 3F en voor vwo voor rekenen van 3F en voor taal van 4F.
Hoe komen we tot goede doelen voor burgerschap, aangezien daar geen ‘eigen’ kerndoelen voor zijn? Kunnen we de doelen van wereldburgerschap gebruiken om te komen tot goede doelen?
Scholen hebben een wettelijke opdracht burgerschap en sociale cohesie te bevorderen. Scholen hebben veel ruimte om zelf te bepalen hoe ze hun burgerschapsonderwijs willen inrichten. Vrijheid van onderwijs is ook hier een belangrijk uitgangspunt.
Op dit moment gelden kerndoelen die mede richtinggevend zijn voor sociale en maatschappelijke competenties.
Bij de invulling van het onderwijs kunnen scholen zich laten inspireren door een ruim aanbod van materiaal (zoals dat van SLO, curriculum.nu, profielorganisaties en anderen).
In alle gevallen is van belang, dat sprake is van concrete leerdoelen gericht op wat de leerlingen van de school nodig hebben, ook gegeven hun leefwereld en actualiteit. De leerdoelen moeten duidelijk maken welke kennis, houdingen en vaardigheden de school aan welke groepen wil overbrengen.
Wat verwacht de inspectie van monitoring van burgerschapscompetenties, temeer omdat het aanbod aan meetinstrumenten beperkt is?
De inspectie treedt op dit moment (schooljaar 2022-2023 en 2023-2024) stimulerend - en (nog) niet handhavend op als het gaat om de monitoring van burgerschapscompetenties.
De wet vraagt aan scholen dat ze de burgerschapscompetenties van hun leerlingen monitoren (voor sturing van het leerproces van leerlingen, verbetering van het onderwijs en verantwoording). De inspectie verwacht dat scholen toewerken naar realisering van deze wettelijke eis.
De wet schrijft niet voor hoe de monitoring wordt uitgevoerd. De school kan hierin eigen keuzes maken. Het in kaart brengen zou kunnen met gestandaardiseerde instrumenten (daarvan zijn er op dit moment enkele beschikbaar) of op andere manieren, zoals bijvoorbeeld met een portfolio, rubrics of anders.
Wel betekent de wet dat de manier van meten inzicht geeft in wat leerlingen leren, zich richt op de leerdoelen die de school nastreeft en tenminste de minimale eisen die in de wet worden genoemd. Zo dienen de gegevens valide en betrouwbaar te zijn, relevant te zijn voor eventuele kwaliteitsverbetering en benut te kunnen worden voor beslissingen over de inrichting van het onderwijs voor de leerlingen.
Hoe kan een doelgericht en samenhangende leerlijn voor burgerschap er concreet uitzien? En wanneer is het voldoende?
‘Doelgericht’ betekent dat de school werkt met concrete leerdoelen. Dat geldt voor de doelen die de school zelf kiest en voor de wettelijke eisen (de basiswaarden en sociale en maatschappelijke competenties). Daarnaast zijn er ook kerndoelen die gerelateerd zijn aan sociale en maatschappelijke competenties.
In lijn met de wet gaat het om leerdoelen voor zowel kennis, houdingen als vaardigheden. Het moet daarbij duidelijk zijn om welke groepen leerlingen het gaat (bijvoorbeeld onderbouw en bovenbouw).
‘Samenhangend’ betekent dat de invulling van het onderwijs van de school (zoals keuze van de leerstof en de aanpak) op het bereiken van deze leerdoelen is afgestemd binnen en tussen vakken en leerjaren. Anders gezegd: is er sprake van een doorgaande leerlijn?
In hoeverre is de invoering van burgerschapsonderwijs van belang voor alle leerlingen?
De wet vraagt dat scholen de burgerschapscompetenties van alle leerlingen bevorderen. Daarbij is de wettelijke eis van belang dat het schoolklimaat de basiswaarden van de democratische rechtsstaat weerspiegelt en leerlingen met burgerschap en basiswaarden kunnen oefenen.
Is een methode voor burgerschap en sociaal-emotionele ontwikkeling verplicht.
Hoe het burgerschapsonderwijs wordt ingevuld is aan de school. Dat geldt, binnen de grenzen van de wet, voor de keuze van leerstof, methoden, aanpakken, pedagogisch handelen et cetera. De school hoeft daarbij geen methode te gebruiken. Kern is dat de school de basiswaarden en sociale en maatschappelijke competenties bevordert.
Wat verwacht de inspectie concreet over de referentieniveaus in de standaard OP2 (Zicht op ontwikkeling)? En hoe bepaalt de inspectie dat een school voldoende toewerkt naar de referentieniveaus?
De referentieniveaus zien we bijvoorbeeld concreet terug op school wanneer leraren de ontwikkeling van leerlingen volgen en daarbij de gerealiseerde ontwikkeling van leerlingen verbinden aan de verwachte ontwikkeling. Het is belangrijk dat de referentieniveaus worden gebruikt om die ontwikkeling te volgen en te sturen
De inspectie verwacht dat de school zelf aangeeft hoe zij de leerlingen(resultaten) volgt en begeleidt. Voor het primair onderwijs geldt daarbij de verplichting dat de school een leerling- en onderwijsvolgssysteem gebruikt en de ontwikkeling van de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde volgt met behulp van genormeerde toetsen. Voor het voortgezet onderwijs geldt deze verplichting niet.
Is het voor doelgericht taal- en rekenonderwijs voldoende om aan te geven wat het beoogde referentieniveau is?
Het is onvoldoende om aan te geven wat het beoogde referentieniveau is. Om basisvaardigheden 'doelgericht' en 'samenhangend' te kunnen bevorderen zijn concrete leerdoelen onmisbaar. Concreet betekent dat deze richting geven aan de opeenvolgende stappen in de leerloopbaan. Tussen- en concrete doelen zijn dus van belang.
Is het stellen van een doel als ‘60% van de kinderen behaalt 1S/2F niveau’ bij een vak in groep 7 een goede werkwijze?
Het is aan de school om te bepalen wat een realistisch en tegelijkertijd ambitieus doel is passend bij de eigen populatie. Het is ook aan de school om te zorgen dat alle leerlingen het niveau behalen dat bij hen past. Hiertoe stelt ze doelen die daartoe leiden.
Gelden de referentieniveaus ook voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs?
Voor zeer moeilijk lerende- en meervoudig gehandicapte leerlingen gelden de referentieniveaus niet.
Welke eisen worden gesteld aan de referentieniveaus in het speciaal basisonderwijs (sbo)?
Het sbo valt onder de Wet op het Primair Onderwijs. In het sbo gaat het echter om andere leerlingen dan die in een reguliere basisschool. In het sbo hebben alle leerlingen extra ondersteuningsbehoeften. In het ontwikkelingsperspectief van een leerling staat beschreven welk (eind)perspectief wordt nagestreefd en op welke wijze het onderwijs wordt aangepast om dit doel te bereiken.
En verwacht de inspectie in het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs dat wordt aangegeven welke percentages leerlingen de referentieniveaus halen?
De inspectie verwacht maatwerk op basis van het ontwikkelingsperspectief. Scholen stellen zelf streefniveaus op. Dit laat onverlet dat we van scholen verwachten dat zij op basis van kennis van hun leerlingenpopulatie ook op schoolniveau ambities formuleren. Wanneer het gaat om leerlingen in het profiel vervolgonderwijs verwachten we dat de streefniveaus aansluiten bij de instroomeisen van het vervolgonderwijs, waaronder de referentieniveaus. Wanneer hiervan wordt afgeweken wordt dit onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief.
Hoe kijkt de inspectie naar referentieniveau 1S van rekenen, als we zien dat scholen de signaleringswaarde landelijk gezien al niet behalen?
Het is niet zo dat scholen in Nederland de signaleringswaarde voor rekenen-wiskunde niet halen. Dit geldt voor een deel van de scholen en van deze scholen verwachten wij dat zij werken aan verbetering. Het referentieniveau 1S is afhankelijk van de schoolweging.
Waar kan ik aanpassingen van de referentieniveaus vinden voor leerlingen in so?
U vindt dit in ‘Passende perspectieven’ op de website van SLO.
Hoe beoordeelt de inspectie of het curriculum past bij de leerlingenpopulatie (ook gelet op passend onderwijs) en hoe breng je dat als school goed in beeld?
De inspectie kijkt altijd naar de situatie op de school. Het is de rol van de school om te zorgen dat zij het (aangeboden en uitgevoerde) curriculum afstemt op de kenmerken van de eigen leerlingenpopulatie. Dat geldt dus voor alle leerlingen, ook in het kader van inclusief onderwijs.
Er zijn geen wettelijke verplichtingen over de manier waarop de leerlingenpopulatie in beeld gebracht moet worden. We verwachten dat scholen op een zo geobjectiveerd mogelijke wijze kenmerken van de leerlingenpopulatie in beeld heeft. Het uitgangspunt hierbij is de schoolvisie en welke (leerling-, achtergrond- of bijvoorbeeld omgevings) kenmerken relevant zijn voor de inrichting van het onderwijs en voor het waarborgen van de ononderbroken ontwikkeling.
Hoe maak je zichtbaar dat je hoge verwachtingen hebt van leerlingen?
Hoge verwachtingen willen we zien in de klas, bijvoorbeeld aan de manier waarop een leraar het aanbod en de instructie aanpast aan de onderwijsbehoeften van de leerling en ook bijvoorbeeld dat de leraar vragen stelt of opdrachten geeft die de leerling uitdagen op zijn of haar niveau. Ook verwachten we dat er voor de leerlingen voldoende uitdagende en passende doelen gekozen worden.
Inspecteur Hannah Bijlsma schreeft samen met Fontys-docent Redwane Boutaouane een artikel over hoge en positieve verwachtingen in het onderwijs.
Heeft de inspectie oog voor de uitdagingen die het stelt om zowel hoge verwachtingen te hebben als te voldoen aan doelgroep specifieke onderwijsbehoeften?
De inspectie begrijpt dat dit voor uitdagingen zorgt in het onderwijs en we zien dit ook dagelijks in de scholen. Tijdens onze bezoeken bieden we de ruimte om over de specifieke situatie op school het gesprek te voeren. Uiteindelijk gaat het erom dat leerlingen zich optimaal ontwikkelen.
Hoe kun je, als je in een taalzwakke omgeving je onderwijs aanbiedt, aantonen dat het bereikte niveau het hoogst mogelijke niveau is?
Dat kan een school bijvoorbeeld aantonen door de ontwikkeling van de leerlingen te laten zien en te onderbouwen waarom het door de school aangeboden onderwijs daar goed bij aansluit. Vragen die de inspectie kan stellen, zijn: hoe speel je in het onderwijs op de leerbehoeften van deze leerlingen in? Hoe ziet de specifieke begeleiding eruit?
Hoe onderzoekt de inspectie hoge verwachtingen in het speciaal onderwijs?
Hoge verwachtingen kunnen zichtbaar zijn in meerdere onderdelen van het onderwijs. Bijvoorbeeld bij het vaststellen van het ontwikkelingsperspectief en het beoogde uitstroomniveau en de bijbehorende aanpak. In de lessen kan dat onder andere blijken uit het aanbod, of de leraar de instructie aanpast aan de onderwijsbehoeften van de leerling en bijvoorbeeld ook of deze vragen stelt of opdrachten geeft die de leerling uitdagen op zijn of haar niveau. Daarnaast verwachten we dat de school een visie heeft op wat hoge verwachtingen inhouden voor haar leerlingenpopulatie en wat dit betekent voor het gedrag van de leraar.