Prestaties rekenen en wiskunde

Welke prestaties behalen leerlingen bij rekenen en wiskunde? Zitten er verschillen in de soorten opgaven die zij krijgen? Of in de opgaven met of zonder rekenmachine? Behalen de leerlingen de fundamentele niveaus die gesteld zijn? En welk verband is te zien tussen de peiling in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs?

De meeste pro en vmbo-b/k-leerlingen hebben in het 2e leerjaar het fundamentele niveau nog niet gehaald

In het 2e leerjaar van het vo scoren de meeste leerlingen in het praktijkonderwijs (pro) en vmbo-b/k onder 1F-niveau (uit het referentiekader rekenen), waar de meeste leerlingen in vmbo-g/t op of boven 1F-niveau scoren. Dit betekent dat de meeste pro en vmbo-b/k-leerlingen in het 2e leerjaar van het vo het fundamentele niveau nog niet hebben bereikt. In het havo/vwo liggen de meeste scores op of boven 2F-niveau.

Leerlingen presteren beter op kale opdrachten ten opzichte van contextopgaven

Als we afzonderlijk naar de scores op de opgaven per rekendomein en wiskundig probleemoplossen kijken, blijkt dat het relatieve beheersingsniveau het hoogst is voor het domein getallen en het laagst voor het onderdeel wiskundig probleemoplossen. Naarmate het reken- en wiskundeniveau toeneemt neemt het verschil in beheersing tussen de onderdelen getallen, meten en meetkunde en wiskundig probleemoplossen af. Naast naar de beheersing van de rekendomeinen en wiskundig probleemoplossen kijken we ook in hoeverre het beheersingsniveau voor kale opgaven, contextopgaven en voor de opgaven mét en zonder rekenmachine verschilt tussen de onderwijssoorten en de referentieniveaugroepen. Leerlingen in alle onderwijssoorten presteren beter op de kale opgaven dan op de contextopgaven. Alleen de leerlingen die het 3F-niveau bereiken laten een vergelijkbare beheersing zien van de kale en contextopgaven. Verder zien we dat de leerlingen in alle onderwijssoorten gemiddeld de opgaven zonder rekenmachine beter beheersen ten opzichte van de opgaven met rekenmachine. Dit verschil is voor de pro- en vmbo-b/k-leerlingen iets groter dan voor de leerlingen in vmbo-g/t en havo/vwo. De relatieve beheersing van het rekenen met rekenmachine (ten opzichte van het rekenen zonder rekenmachine) hangt samen met het algemene reken- en wiskundeniveau van de leerling: naarmate het algemene reken- en wiskundeniveau toeneemt, wordt het verschil tussen het beheersingsniveau van de opgaven met rekenmachine ten opzichte van de hoofdrekenopgaven kleiner. Voor leerlingen die het 3F-niveau bereiken zijn er geen significante verschillen te zien tussen de beheersing van de opgaven met en zonder rekenmachine.

In het vo als geheel en einde (s)bo is een vergelijkbaar patroon te zien

Als we de resultaten van het peilingsonderzoek einde tweede leerjaar van het vo globaal vergelijken met de resultaten van de peiling naar rekenen-wiskunde einde (s)bo in 2019, dan zien we voor het vo als geheel en het (s)bo een vergelijkbaar patroon. Het aandeel leerlingen dat niveau 1F nog niet heeft bereikt einde leerjaar 2 vo en einde (s)bo is ongeveer even groot. Redenen hiervoor zijn niet onderzocht. Mogelijk hebben ze te maken met verschillen in aanbod tussen bovenbouw (s)bo en onderbouw vo.

Meer resultaten

In Peil.Rekenen-Wiskunde tweede leerjaar voortgezet onderwijs, 2021-2022 leest u meer over de prestaties in rekenen en wiskunde. U vindt de informatie in deel B, hoofdstuk 3: Prestaties rekenen en wiskunde.