Beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten (mbo-ho)
De beleidsregel ‘Investeren met publieke middelen in private activiteiten’ beschrijft de voorwaarden waaronder een bekostigde mbo- of ho-instelling publieke middelen mag investeren in private activiteiten.
Kijk voor meer informatie over ons toezicht op private activiteiten op de pagina over private activiteiten.
De beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten geldt sinds 14 april 2021. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaf in aanvulling hierop antwoorden op vragen die voortkwamen uit de accountantscontroles over verslagjaar 2023. Die antwoorden zijn te vinden via de nieuwsbrief van het ministerie.
Deze beleidsregel kwam in de plaats van het zogeheten Thema 2 van de notitie Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs uit 2003. Die notitie gaf toelichting op de regels rond de financiering van universiteiten en hogescholen.
Publieke middelen zijn ook personeel en materieel dat met overheidsgeld is betaald
Worden publiek gefinancierde docenten ingezet op een private activiteit van de bekostigde mbo- of ho-instelling? Dan valt deze activiteit ook onder de beleidsregel. Ook als daarvoor een kostendekkend tarief is doorberekend voor de private activiteit. Dat geldt ook als publiek gefinancierde ruimtes worden gebruikt voor de private activiteit - bijvoorbeeld een gymzaal die wordt verhuurd aan een turnvereniging - of bekostigde apparaten en materialen. De beleidsregel gaat dus niet alleen over het investeren met publieke geldmiddelen.
Controle en verantwoording verslagjaar 2023 rond beleidsregel
Het ministerie van OCW stuurde op 3 oktober 2023 een brief over de beleidsregel Investeren met publieke middelen aan de besturen van de bekostigde mbo- en ho-instellingen. Daarin staat hoe de beleidsregel Investeren met publieke middelen in private activiteiten moet worden toegepast bij de controle en verantwoording van het verslagjaar 2023. De brief beschrijft ten eerste: hoe moet de instellingsaccountant de beleidsregel betrekken bij het oordeel over de financiële rechtmatigheid bij de jaarrekening over 2023. En ten tweede: op welke manier het onderwijsbestuur zich moet verantwoorden in het bestuursverslag 2023 over de private activiteiten waarin het bestuur publieke middelen investeert.
Geen veranderingen voor op 14 april 2021 bestaande private eigen vermogens
De positieve en negatieve private eigen vermogens die aanwezig waren op het moment dat de beleidsregel in ging, blijven bestaan.
Geen opbouw privaat vermogen met publiek-private activiteiten
Met private activiteiten die (mede) met publieke middelen worden ondernomen kan nooit privaat vermogen worden opgebouwd. Deze publieke middelen zijn immers bedoeld voor de publieke wettelijke onderwijstaak van de bekostigde mbo- en ho-instellingen.
Vanaf het moment dat de beleidsregel van kracht werd, mocht het private eigen vermogen dus niet (meer) groter of kleiner worden door resultaten uit publieke of publiek-private activiteiten. Anders gezegd: het private vermogen dat een instelling op 14 april 2021 had, kan alleen nog wijzigen door de resultaten van 100% private activiteiten, of dankzij giften en legaten.
Positieve resultaten uit publiek-private activiteit altijd naar publiek vermogen
Alle positieve resultaten van publiek-private activiteiten worden aan het publieke vermogen toegevoegd.
In het verleden werd soms de verdere winst uit de publiek-private activiteit als privaat beschouwd als de publieke investering (inclusief bijvoorbeeld het rendement) eenmaal was terugbetaald aan het publiek vermogen. De beleidsregel stelt nu duidelijk dat dit niet kan. De publieke investering van een nieuw opgestart publiek-private activiteit hoeft niet te worden terugbetaald, maar de positieve baten uit de publiek-private activiteit vloeien altijd naar het publieke vermogen.
Geen overgangsregeling
Dit geldt ook voor publiek-private activiteiten die al voor 15 april 2021 zijn gestart en al langer winstgevend zijn. Ook die winsten gaan voortaan naar het publiek vermogen. Er is dus geen overgangsregeling of uitzondering voor bestaande gevallen.
Negatieve resultaten uit publiek-private activiteit mogen ten laste van het publiek vermogen worden gebracht
Aan de andere kant, als met publiek geld gestarte private activiteiten verlies lijden, hoeft daarvoor een eventueel aanwezig positief privaat vermogen niet eerst te worden aangesproken. Het verlies van de publiek-private activiteit mag direct ten laste van het publiek vermogen worden gebracht.
Negatieve resultaten publiek-private activiteit mogelijk aanleiding voor nader onderzoek
Negatieve resultaten uit publiek-private activiteiten kunnen voor ons wel aanleiding zijn voor nader onderzoek. Wij zullen dan nagaan:
- of de investering in een redelijke verhouding stond tot de verwachte meerwaarde voor de bekostigde wettelijke taak
- of de investering redelijkerwijs als doelmatig kon worden beschouwd
- of er een positieve businesscase was
- en of aan alle voorwaarden van de beleidsregel werd voldaan.