Onderzoeksresultaten Peil.Leesvaardigheid voortgezet (speciaal) onderwijs
Hoe vaardig zijn leerlingen in begrijpend lezen aan het einde van leerjaar 2 van het voortgezet onderwijs (vo) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso)? Hoe ziet het onderwijs op het gebied van leesvaardigheid eruit op vo- en vso-scholen? Wat vinden leerlingen van lezen? In dit peilingsonderzoek hebben we de antwoorden op onder andere deze vragen in kaart gebracht.
Ambitie om leesvaardigheid van leerlingen te verbeteren
De meeste schoolleiders geven aan dat de school doelen heeft gesteld om de leesvaardigheid van leerlingen te verbeteren. Ook stimuleren bijna alle vo-scholen en twee derde van de vso-scholen de professionele ontwikkeling op het gebied van leesvaardigheid van docenten Nederlands én van docenten van andere vakken.
De meeste scholen bieden activiteiten aan die leesmotivatie van leerlingen kunnen bevorderen. Bijvoorbeeld een samenwerking met de lokale bibliotheek, het bijwonen van lezingen of het deelnemen aan een toneelstuk of schoolmusical. Er is veel verschil in het aantal activiteiten dat scholen aanbieden.
Gemiddeld 2 tot 3 uur Nederlands per week
Volgens docenten Nederlands krijgen de tweede klassen in het vo en vso gemiddeld 2 tot 3 uur Nederlands per week. Ongeveer een derde van deze lestijd wordt besteed aan leesvaardigheid. De lesmethode die door de vo- en vso-docenten het meest gebruikt wordt is Nieuw Nederlands. Daarna volgen Talent en KERN Nederlands. Minder dan de helft van de vo-docenten zegt de methode (vrijwel) helemaal te volgen. Van de vso-docenten volgt ruim driekwart de methode (vrijwel) helemaal. Docenten vinden over het algemeen dat de methode goed past bij hun eigen instructiemethode en de eigen kennis en vaardigheden.
Het aanbod van extra lessen op de deelnemende scholen richt zich vooral op bijles voor leerlingen met een leerachterstand, bijvoorbeeld door dyslexie of een taalachterstand. Het aanbod richt zich minder op leerlingen die meer uitdaging kunnen gebruiken.
Lesactiviteiten om de leesmotivatie van leerlingen te bevorderen
De meeste docenten zetten tijdens de les activiteiten in om de leesmotivatie van leerlingen te bevorderen. Bijvoorbeeld door vragen te stellen en uitleg te geven over de tekst, tijdens de les leerlingen te laten stillezen of activiteiten in te zetten die zijn gericht op het vormen van een mening over de tekst. Ook laten de meeste docenten leerlingen zelf een boek kiezen als leerlingen fictie moeten lezen voor Nederlands. Meestal gebeurt dit in overleg met de docent. In de lessen Nederlands besteden docenten over het algemeen vaker tijd aan de verwerking van zakelijke teksten dan van fictieteksten.
Ongeveer driekwart van de vo-docenten en twee derde van de vso-docenten geeft wel eens huiswerk op voor Nederlands. In de meeste gevallen controleert de docent of het huiswerk wordt gemaakt en wordt het huiswerk in de klas besproken.
Zicht op ontwikkeling door middel van informele en formele activiteiten
Als het gaat om het zicht houden op het leesgedrag van leerlingen, geven vo- en vso-docenten aan in de meeste lessen gebruik te maken van informele activiteiten. Bijvoorbeeld het stellen van vragen tijdens de les en het observeren van leerlingen als ze een tekst of boek bediscussiëren. Tegelijkertijd geeft ongeveer een derde van de docenten aan nooit leerlingen te observeren als zij in groepjes een tekst of boek bespreken. Verder monitoren docenten de ontwikkeling van leerlingen met schriftelijke vragen of opdrachten in de les of als huiswerk.
De meeste docenten, met name van vso-klassen, maken gebruik van methodegebonden toetsen. Ongeveer twee derde van de docenten maakt daarnaast ook toetsen zelf of gebruikt toetsen van een leerlingvolgsysteem.
Docenten differentiëren door bewust open vragen te stellen tijdens de klassikale instructie en door te variëren in de moeilijkheidsgraad van de vragen. De meeste docenten geven aan soms extra opdrachten te geven aan leerlingen die relatief sterk of zwak zijn in leesvaardigheid, ruim een kwart doet dit nooit.
Leerlingen zijn redelijk positief over hun eigen leesvaardigheid
De gemiddelde extrinsieke en intrinsieke leesmotivatie en het gemiddelde leesplezier van vo-leerlingen en vso-leerlingen zijn laag. Havo/vwo-leerlingen hebben een hogere leesmotivatie en meer leesplezier dan vmbo-b/k- en vmbo-g/t-leerlingen. Er zijn grote verschillen tussen leerlingen onderling. Gemiddeld zijn zowel vo- als vso-leerlingen redelijk positief over hun eigen leesvaardigheid. Zowel vo- als vso-leerlingen die veel leesplezier ervaren, rapporteren ook een hoge intrinsieke motivatie. Bij het beperkte aantal leerlingen uit het praktijkonderwijs (pro) lijken motivatie en leesplezier vergelijkbaar met de rest van het vo. Het zelfvertrouwen op het gebied van lezen lijkt iets lager bij de pro-leerlingen.
Leerlingen lezen in hun vrije tijd vooral berichten op sociale media
Wanneer leerlingen in het vo in hun vrije tijd lezen, dan lezen zij vooral berichten op sociale media. Een meerderheid besteedt hier op een reguliere schooldag meer dan 1 uur aan. Minder dan 10% van de vo-leerlingen besteedt op een reguliere schooldag meer dan 1 uur aan het lezen van boeken. Een derde van de havo/vwo-leerlingen tot bijna twee derde van de vmbo-b/k-leerlingen leest nooit een boek voor het plezier, bij vso-leerlingen is dit twee vijfde.
Zowel vo-, vso-, als pro-leerlingen geven aan dat hun ouders relatief weinig betrokken zijn bij hun leesgedrag. Binnen het vo rapporteren havo/vwo-leerlingen de hoogste ouderbetrokkenheid; vmbo-b/k-leerlingen ervaren de laagste ouderbetrokkenheid. Een ruime meerderheid van de leerlingen geeft aan dat hun ouders vaak berichten op sociale media lezen, een minderheid ziet hun ouders vaak een boek lezen.
Docenten bewust van het belang van hun eigen rol
Zowel vso- als vo-docenten Nederlands zien duidelijk het belang van hun eigen rol bij het bevorderen van het lezen van hun leerlingen. Ze rapporteren dat hun zelfvertrouwen in hun vakinhoudelijke en vakdidactische vaardigheden op het gebied van leesvaardigheid gemiddeld is.
Ook docenten Nederlands lezen regelmatig berichten op sociale media: een ruime meerderheid doet dit (bijna) elke dag. Ook leest de meerderheid van de docenten (bijna) dagelijks andere media zoals kranten, tijdschriften en informatie op het internet. Meer dan de helft van de docenten leest minimaal 1 keer per week fictie voor volwassenen. Deze bevindingen zijn vergelijkbaar voor vo- en vso-docenten.
De meeste docenten hebben bijscholing gevolgd op het gebied van Nederlands
In het vo volgde ruim driekwart van de docenten Nederlands in de afgelopen 2 jaar bijscholing op het gebied van Nederlands, in het vso geldt dit voor iets minder dan de helft van de docenten. De tijdsbesteding aan deze bijscholing varieert: sommige docenten besteedden hier meer dan 35 uur aan in de afgelopen 2 jaar, andere docenten minder dan 6 uur. Specifiek op het gebied van leesvaardigheid deden docenten met name mee aan professionaliseringsactiviteiten op het gebied van leesbevordering en didactiek. Leesbevordering staat bij twee derde van de docenten ook hoog op het wensenlijstje voor toekomstige bijscholing. Tijdgebrek is de belangrijkste belemmering voor het volgen van (meer) bijscholing.
Prestatiegerichtheid van docenten als hoog beoordeeld
Schoolleiders beoordelen de prestatiegerichtheid van docenten op hun school als hoog en die van ouders en leerlingen als gemiddeld. Binnen het vo vinden we een opvallend verschil tussen de gerapporteerde prestatiegerichtheid van ouders tussen vmbo-b/k en havo/vwo, waarbij dat van ouders van havo/vwo-leerlingen hoger ligt.
De meeste leerlingen in het v(s)o scoren op 1F-niveau of hoger
De meeste leerlingen in vmbo-g/t scoren op of boven 1F-niveau. In het praktijkonderwijs en vmbo-b/k scoren de meeste leerlingen echter nog onder 1F-niveau. Dit betekent dat de meeste pro- en vmbo-b/k-leerlingen in het tweede leerjaar van het vo het fundamentele niveau nog niet hebben bereikt. In het havo/vwo liggen de meeste scores op of boven 2F-niveau. In het tweede leerjaar van het vso scoren de meeste leerlingen ook op of boven 2F.
Meer leerlingen in het regulier vo die 2F of hoger scoorden
Als we de resultaten van het peilingsonderzoek einde tweede leerjaar van het vo globaal vergelijken met de resultaten van de peiling naar leesvaardigheid einde (speciaal) basisonderwijs in 2021, dan zien we dat er naar verhouding iets meer leerlingen in het regulier vo zijn die 2F of hoger scoorden dan leerlingen uit het regulier basisonderwijs (bo) die 2F scoorden. Dit komt overeen met wat we verwachtten. Tegelijkertijd is het percentage leerlingen dat <1F scoorde ook hoger in de huidige peiling dan in de (s)bo-peiling. We hebben de redenen hiervoor niet onderzocht. Mogelijk hebben ze te maken met verschillen in aanbod tussen bovenbouw po en onderbouw vo, verschillen in de levensfase van de leerlingen en verschillen in de manier waarop de toets is afgenomen.
We hebben ook gekeken naar verschillen in leesprestaties tussen klassen en leerlingen. Daarnaast hebben we bekeken welke (aan lezen gerelateerde) kenmerken van het onderwijs, leerlingen, docenten en scholen, samenhangen met verschillen in leesprestaties tussen leerlingen. Het is belangrijk om te benadrukken dat op grond van dit onderzoek geen conclusies getrokken kunnen worden over het verband tussen oorzaak en gevolg. We spreken uitsluitend over een samenhang tussen een kenmerk en de leesprestaties van leerlingen. In alle gevallen betrof het een zeer geringe samenhang.
Verschillen in leesprestaties tussen klassen groter in havo/vwo dan in vso en vmbo
De leesprestaties verschillen tussen klassen en leerlingen. In het vso en in het vmbo is het grootste deel van de verschillen toe te schrijven aan kenmerken op leerlingniveau; een kleiner deel aan kenmerken op het niveau van de klas. In havo/vwo zijn de verschillen in leesprestaties voor meer dan de helft toe te schrijven aan verschillen tussen klassen of scholen.
Zwakke positieve samenhang tussen leesvaardigheid en de houding ten opzichte van lezen
Wat betreft de leerlingkenmerken zien we in het vso en de 3 onderwijssoorten van het vo dat de leesprestaties van leerlingen positief samenhangen met hun houding ten opzichte van lezen (leesplezier, intrinsieke motivatie en/of zelfvertrouwen in lezen). In het vo zien we ook een positieve samenhang tussen de leesprestaties en het ervaren nut van sommige leesstrategieën voor het schrijven van een samenvatting, en met een positieve mening over de leestoets (met uitzondering van vmbo-b/k).
Samenhang leesvaardigheid met algemene leerling- en schoolkenmerken kenmerken is verschillend per onderwijssoort en zwak
In het vmbo presteren meisjes iets beter op de leestoets dan jongens. In het vmbo-b/k zien we daarnaast dat leerlingen met meer boeken thuis iets hogere leesprestaties hebben dan leerlingen met minder boeken thuis. In vmbo-g/t en havo/vwo zien we een samenhang tussen leesprestaties aan de ene kant en schoolvordering en thuistaal aan de andere kant. Leerlingen met een tragere schoolloopbaan en leerlingen die thuis het meest een niet-Nederlandse taal spreken, hebben iets lagere leesprestaties.
In het vso en in vmbo-b/k zien we op schoolniveau lagere leesprestaties op scholen met een kleiner percentage leerlingen voor wie Nederlands de eerste taal is. In klassen havo/vwo zien we lagere leesprestaties op scholen met een hoger percentage leerlingen dat uit een economisch achterstandsgezin komt en op scholen met een lagere stedelijkheid. Alle gevonden opvallende verbanden zijn zwak.
Geen of zeer weinig samenhang tussen de leesvaardigheid van de klas en domeinspecifieke kenmerken van de docent en school
Als we kijken naar de leesprestaties van een klas, dan hangen deze niet samen met de houding van de huidige docent Nederlands ten opzichte van lezen noch met de algemene kenmerken van de docent Nederlands (met uitzondering van de lesbevoegdheid in havo/vwo). Alleen in vmbo-b/k zien we een zwakke samenhang tussen leesvaardigheid met twee schoolkenmerken: het stimuleren van de professionele ontwikkeling van alle docenten op het gebied van leesvaardigheid en met het bevorderen van de interesse in lezen op school.