Onderzoeksresultaten Peil.Rekenen-Wiskunde einde (speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs 2022-2023
Hoe vaardig zijn leerlingen aan het eind van het basisonderwijs (bo), het speciaal basisonderwijs (sbo) en het speciaal onderwijs voormalig cluster 4 (so)? En hoe verhouden de (s)bo-prestaties zich tot die in eerder peilingsonderzoek? Hoe ziet het onderwijs op het gebied van rekenen-wiskunde eruit op de bo-, sbo- en so-scholen? En wat vinden leerlingen van rekenen?
Prestaties in 2023 vergelijkbaar met die in 2019; verschillen tussen onderwijssoorten
Ruim 4 op de 5 bo-leerlingen (84%) behalen het fundamentele niveau en een derde (33%) beheerst ook het streefniveau. In het sbo is dit met respectievelijk 16% (1F) en 2% (1S) een stuk lager. In het so behaalt ruim de helft van de getoetste leerlingen (56%) 1F en 15% 1S. Wanneer we de 3 onderwijssoorten vergelijken, zijn de prestaties van bo-leerlingen gemiddeld genomen significant hoger dan die van sbo- en so-leerlingen. So-leerlingen presteren gemiddeld ook hoger dan sbo-leerlingen op de reken- en wiskundetoets. De vaardigheid van bo- en sbo-leerlingen ten opzichte van 2019 is niet toe- of afgenomen, als we de resultaten van dit peilingsonderzoek vergelijken met de resultaten van het eerdere peilingsonderzoek Rekenen-Wiskunde (s)bo in 2019. Ook het aandeel leerlingen dat onder 1F, op 1F en op 1S presteert, is vergelijkbaar met het aandeel in 2019.
Relatieve beheersing van domeinen verschilt niet tussen onderwijssoorten en referentieniveaus
Als we kijken naar de vaardigheid van leerlingen per rekendomein (getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, verbanden) en wiskundig probleemoplossen, varieert de relatieve beheersing van domeinen niet tussen de 3 onderwijssoorten. De opgaven voor de rekendomeinen getallen en meten en meetkunde zijn door zowel bo-, sbo- als so-leerlingen het best gemaakt. De opgaven voor probleemoplossen waren het moeilijkst. Ook het patroon van scores per domein verschilt niet tussen leerlingen met verschillende referentieniveaus. Zowel voor leerlingen die onder 1F presteren als leerlingen op 1S-niveau zijn de opgaven in de toets voor getallen relatief gezien het makkelijkst en de opgaven voor probleemoplossen het moeilijkst.
Contextopgaven net iets lastiger voor leerlingen met een lage rekenvaardigheid
Naast de beheersing van de subdomeinen, gingen we ook na in hoeverre het beheersingsniveau voor kale opgaven en contextopgaven binnen de domeinen getallen en verhoudingen verschilt tussen de onderwijssoorten en de referentieniveaugroepen. Bo-, sbo- en so-leerlingen verschillen gemiddeld niet in hun beheersing van opgaven met en zonder context. Leerlingen die 1F nog niet beheersen, laten iets hogere prestaties zien op kale opgaven dan op contextopgaven, al is dit verschil klein. De 1F-leerlingen en 1S-leerlingen laten een vergelijkbare beheersing zien van de beide typen opgaven.
Verschillen tussen klassen en leerlingen
In de ene klas presteren leerlingen beter op de rekenen-wiskundetoets dan in de andere. In alle 3 de onderwijssoorten is het grootste deel van de verschillen toe te schrijven aan kenmerken op leerlingniveau en een kleiner deel aan kenmerken op het niveau van de klas. Wel is het aandeel dat toe te schrijven is aan verschillen tussen klassen groter in het so dan in het bo en sbo (bo: 12%; sbo: 22%; so: 31%).
Hogere rekenprestaties bij meer vertrouwen in eigen rekenvaardigheid
In zowel het bo, sbo, als so presteren leerlingen die meer vertrouwen hebben in hun eigen rekenvaardigheid gemiddeld hoger op de rekentoets. In het bo geldt ook dat leerlingen met een sterkere overtuiging dat hun rekenvaardigheid iets is wat ze kunnen ontwikkelen, gemiddeld beter presteren op de rekentoets. Het toeschrijven van positieve rekenprestaties aan de eigen inzet door leerlingen, gaat voor bo- en so- leerlingen daarentegen juist samen met een lagere rekenvaardigheid. In 2019 zagen we dit voor zowel het bo als sbo.
In het bo en sbo zijn er iets hogere prestaties bij vaker zelfstandig werken
In het bo en sbo zien we dat de frequentie waarmee leerlingen zelfstandig werken tijdens de rekenles samenhangt met de rekenprestaties. Voor dit kenmerk van het onderwijsleerproces geldt dat leerlingen die aangeven dat zij vaker zelfstandig werken tijdens de rekenles gemiddeld een hogere rekenvaardigheid laten zien en andersom.
In het sbo en so presteren jongens beter dan meisjes op de rekenen-wiskunde toets
In alle 3 de onderwijssoorten hangen ook enkele algemene achtergrondkenmerken van scholen en leerlingen samen met de rekenprestaties. In het bo zien we dat leerlingen met een hoger sociaal-cultureel kapitaal beter presteren op de rekentoets. Het sociaal-cultureel kapitaal is in kaart gebracht via een inschatting van de leerlingen over het aantal boeken thuis. Leerlingen met een vertraagde schoolloopbaan en leerlingen op scholen met een hogere schoolweging presteren gemiddeld wat lager op het gebied van rekenen. In het sbo en so is er een prestatieverschil tussen jongens en meisjes. Daar laten jongens gemiddeld een hogere rekenvaardigheid zien.
Rekencoördinator op groot deel van de scholen aanwezig
Op 84% van de bo-scholen en 58% van de sbo-scholen is een rekencoördinator aanwezig. In het so op iets minder dan de helft van de scholen. In de meeste gevallen is deze rekencoördinator verantwoordelijk voor het begeleiden en aansturen van de aanschaf van nieuwe rekenmaterialen en het bijdragen aan de ontwikkeling van de leeromgeving van het rekenonderwijs. Leerkrachten ervaren de ondersteuning van de rekencoördinator over het algemeen als gemiddeld tot hoog.
Gemiddeld ongeveer 5 uur per week rekenonderwijs, in het bo meer tijd dan in het sbo en so
Leerkrachten besteden gemiddeld een kleine 5 uur per week aan rekenonderwijs. Bo-scholen besteden met 5 uur per week wat meer tijd aan rekenen dan de sbo-scholen (4,7 uur) en so-scholen (4,4 uur). In vergelijking met de tijdsbesteding in 2019 besteden bo-scholen meer onderwijstijd aan rekenen. In het sbo bleef dit nagenoeg gelijk.
Leerkrachten zetten vaak computers en rekensoftware in tijdens de rekenlessen
Bijna alle leerkrachten stellen computers beschikbaar tijdens hun rekenlessen en het merendeel laat leerlingen tijdens de rekenlessen op computers werken. Met name tijdens het oefenen van sommen en procedures. Voor het maken van rekentoetsen worden computers veel minder vaak ingezet. Het merendeel van de leerkrachten zet in minstens de helft van de lessen ook softwareprogramma’s in.
Bo-leerlingen zijn het meest positief over de helderheid van de rekeninstructie
Gemiddeld zijn de leerlingen positief over de helderheid van de rekeninstructie van hun juf of meester. De bo-leerlingen zijn het meest positief, gevolgd door de sbo-leerlingen en de so-leerlingen. De leerkrachten zijn volgens de leerlingen goed in uitleggen. Zij ervaren dat hun leerkracht het onderwerp nogmaals wil uitleggen als zij het niet snappen en hun leerkracht ook verschillende dingen doet om hen te helpen met leren. De leerlingen zijn minder uitgesproken over de orde die zij ervaren in het klasklimaat. Bo-leerlingen beoordelen hun rekenlessen als ordelijker dan sbo- en so-leerlingen hun lessen beoordelen. In het so hebben de rekenlessen het minst een ordelijk klasklimaat volgens de leerlingen.
Gebruik van rekenmachine tijdens de rekenles beperkt toegestaan
Over het algemeen wordt een rekenmachine beperkt toegestaan tijdens de rekenlessen. Leerkrachten in het bo laten de leerlingen vaker gebruik maken van een rekenmachine dan de leerkrachten in het sbo. Als er een rekenmachine is toegestaan, is dit meestal bij het oplossen van complexe vraagstukken. Voor het ontwikkelen van getalbegrip gebruiken leerlingen relatief vaak geen rekenmachine.
Leerkrachten evalueren en differentiëren tijdens de rekenlessen
Gemiddeld evalueren de leerkrachten de rekenprestaties van de leerlingen een beetje tot veel tijdens de rekenlessen. Leerkrachten evalueren vaak of leerlingen de lesdoelen bereikten op basis van hun dagelijkse rekenwerk. Het voeren van diagnostische gesprekken zetten leerkrachten relatief minder vaak in. De meeste leerkrachten passen differentiatie toe tijdens hun rekenlessen. Meestal doen zij dit door de instructie aan te passen aan de behoeften van de leerlingen. Bo-leerkrachten passen vaker differentiatie toe in vergelijking met de so-leerkrachten.
Leerlingen weinig uitgesproken over rekenplezier, wel een redelijk zelfvertrouwen
Leerlingen zijn weinig uitgesproken over de mate van plezier die zij ervaren bij rekenen. Sbo-leerlingen zijn iets positiever ten aanzien van rekenen-wiskunde dan bo- en so-leerlingen. De meeste leerlingen vinden wel dat zij interessante dingen leren bij rekenen. Leerlingen in de 3 onderwijssoorten hebben gemiddeld een redelijk zelfvertrouwen op het gebied van rekenen en schrijven hun positieve rekenprestaties toe aan hun eigen inzet. Sbo-leerlingen schrijven hun rekenprestaties daarbij nog net iets vaker toe aan eigen inzet dan bo- en so-leerlingen.
Leerkrachten schatten eigen didactische vaardigheden positief in
Zowel bo- als sbo- als so-leerkrachten beoordelen hun didactische vaardigheden op het gebied van rekenen als gemiddeld tot hoog. Toch geeft meer dan de helft van de sbo-leerkrachten en bijna driekwart van de so-leerkrachten aan een gemiddeld tot laag zelfvertrouwen te hebben als het gaat om het geven van uitdagende rekentaken aan excellente leerlingen. De meerderheid van de bo-leerkrachten geeft aan hier een (zeer) hoog zelfvertrouwen in te hebben.
Leerkrachten hebben meer tijd nodig om individuele leerlingen te helpen
De bo-leerkrachten ervaren de werkdruk als hoger dan de so-leerkrachten. De sbo-leerkrachten verschillen hierin niet van de bo- en so-leerkrachten. Een factor van werkdruk die in alle 3 de onderwijssoorten terugkomt is de tijd voor individuele leerlingen. Meer dan driekwart van de leerkrachten geeft aan dat zij meer tijd nodig hebben om individuele leerlingen te helpen.
Bo-leerkrachten beoordelen prestatiegerichtheid van het schoolklimaat hoger dan sbo- en so-leerkrachten
Gemiddeld beoordelen leerkrachten de prestatiegerichtheid van het schoolklimaat als laag tot gemiddeld. Leerkrachten in het bo beoordelen de prestatiegerichtheid over het algemeen hoger dan de leerkrachten in het sbo en so, waar de so-leerkrachten het schoolklimaat het minst prestatiegericht beoordelen. De prestatiegerichtheid van de leerkrachten op de school beoordelen leerkrachten over het algemeen het hoogst. De sbo-leerkrachten beoordelen de prestatiegerichtheid van ouders iets hoger dan de sbo-leerkrachten uit de vorige peiling.
Peil.Rekenen-Wiskunde vond plaats in het schooljaar 2022-2023 op een representatieve steekproef van 106 basisscholen (164 klassen), 49 sbo-scholen (96 klassen) en 28 so-scholen van voormalig cluster 4 (60 klassen). De rekenen-wiskundetoets werd digitaal afgenomen. Op bo-scholen werd de dataverzameling voor dit peilingsonderzoek gecombineerd met de dataverzameling voor TIMSS-2023 (Trends in International Mathematics and Science Study), het internationale peilingsonderzoek naar rekenen-wiskunde en natuuronderwijs in groep 6. Een vergelijking tussen Peil.Rekenen-Wiskunde en TIMSS valt buiten dit rapport.